ECLI:NL:CRVB:2022:1676
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering door het Uwv. De appellant, die eerder een IVA-uitkering ontving, werd per 24 maart 2014 als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. Na een ziekmelding in 2014 en een ZW-beoordeling in 2015, concludeerde het Uwv dat appellant geschikt was voor verschillende functies die eerder in de WIA-beoordeling waren geselecteerd. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de juiste conclusies had getrokken. De Raad bevestigde dat er voldoende medische grondslag was voor de conclusie dat appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten waren verslechterd en dat de geselecteerde functies niet passend waren, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren onderbouwd. De Raad concludeerde dat de artsen van het Uwv adequaat hadden gemotiveerd dat er geen medische objectivering was voor de stelling van appellant dat zijn beperkingen waren onderschat. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.