In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1997. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant over arbeidsvermogen beschikt en schoolgaand is. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv op afdoende wijze hebben aangetoond dat appellant in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken en voor ten minste vier uur per dag belastbaar is. De Raad bevestigde dat appellant, ondanks zijn licht verstandelijke beperking, autistische stoornis en ADHD, over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek dat het Uwv had uitgevoerd en dat appellant op de datum van zijn achttiende verjaardag, 13 mei 2015, beschikte over arbeidsvermogen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van jonggehandicapten.