ECLI:NL:CRVB:2020:1363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
18/3192 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsvermogen en Wajong-uitkering na visuele stoornis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon, met ingang van 1 januari 2018. Appellante, geboren in 1982, ontvangt sinds 2000 een Wajong-uitkering vanwege een visuele stoornis. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft. Dit besluit is door appellante bestreden, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellante herhaalt in hoger beroep haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft door haar ernstige visuele stoornis en een depressieve stoornis. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de medische informatie geen belemmeringen voor arbeidsvermogen aantoont. Appellante kan ondanks haar visuele handicap zelfstandig huishoudelijke taken uitvoeren en is in staat om een uur aaneengesloten te werken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen nieuwe informatie is die het standpunt van het Uwv ondermijnt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

18.3192 WAJONG

Datum uitspraak: 1 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2018, SGR 17/7786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.C. Mourits, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1982, heeft in verband met een visuele stoornis bij een progressieve oogziekte sinds 9 juni 2000 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 april 2017 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van
1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 11 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 10 april 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in hetgeen appellante over haar visuele handicap en psychische problematiek heeft aangevoerd geen reden wordt gezien voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellante arbeidsvermogen heeft.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft vanwege haar ernstige visuele stoornis en een depressieve stoornis, die gepaard gaan met psychosociale en omgevingsproblemen. Volgens appellante is onvoldoende rekening gehouden met de door haar in beroep ingebrachte medische informatie.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op
1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep volstaan met een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft daarover terecht overwogen dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft verricht, waarbij in bezwaar recente informatie van de oogarts is betrokken. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de bevindingen uit het medisch onderzoek en de verkregen medische informatie niet in de weg staan aan het aannemen van arbeidsvermogen bij appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat appellante ondanks haar visuele handicap in haar huishouden meerdere taken zelfstandig uitvoert. In algemene zin kan gesteld worden dat in Nederland blinden en slechtzienden actief zijn in het arbeidsproces. Appellante is niet beperkt in haar energetische belastbaarheid zodat een urenbeperking niet aan de orde is. Ook zijn geen beperkingen aanwezig die het voor appellante onmogelijk maken om een uur aaneengesloten te werken. Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische informatie van de GZ-psycholoog van 16 november 2017, waaruit blijkt van een depressieve stoornis NAO, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat er bij onderzoek door de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen evidente (ernstige) psychiatrie is waargenomen. Er is ook in november 2017 geen sprake van intensieve begeleiding/gesprekken en er is geen medicatie voorgeschreven. Uitgaande van een lichte tot matige depressie is appellante beperkt ten aanzien van continu hoge werkdruk of tempo, conflicthantering en eindverantwoordelijkheid. Dit maakt niet dat appellante geen vier uur per dag belastbaar is of niet tenminste een uur aaneengesloten kan werken. De in beroep overgelegde informatie van de oogarts bevat geen nieuwe informatie. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt niet te volgen. Voorts is genoegzaam gemotiveerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij een taak in een arbeidsorganisatie kan verrichten, zoals het beleggen van broodjes, het vouwen van was of het invoeren van gegevens. Over deze laatste taak heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat appellante in de thuissituatie ook een computer gebruikt, en dat door middel van voorzieningen voor slechtzienden de mogelijkheden om deze taak uit te voeren nog vergroot kunnen worden.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) B.V.K. de Louw