ECLI:NL:CRVB:2020:1813
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1991, op 16 september 2016 een aanvraag ingediend voor de beoordeling van haar arbeidsvermogen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft psychische en lichamelijke klachten, waaronder borderline en whiplash. Het Uwv heeft na onderzoek vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij over arbeidsvermogen beschikt. Dit besluit is door appellante bestreden, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.
In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald en aanvullende medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven. De overgelegde medische stukken gaven geen nieuwe informatie die de eerdere beoordeling van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeert dat appellante beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De weigering van de Wajong-uitkering door het Uwv wordt bevestigd.
De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, met A.L. Abdoellakhan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020.