ECLI:NL:CRVB:2020:1813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
18/410 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1991, op 16 september 2016 een aanvraag ingediend voor de beoordeling van haar arbeidsvermogen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft psychische en lichamelijke klachten, waaronder borderline en whiplash. Het Uwv heeft na onderzoek vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij over arbeidsvermogen beschikt. Dit besluit is door appellante bestreden, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald en aanvullende medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven. De overgelegde medische stukken gaven geen nieuwe informatie die de eerdere beoordeling van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeert dat appellante beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De weigering van de Wajong-uitkering door het Uwv wordt bevestigd.

De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, met A.L. Abdoellakhan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020.

Uitspraak

18.410 WAJONG

Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 december 2017, 17/3674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Selçuk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Selçuk. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1991, heeft op 16 september 2016 een aanvraag ‘Beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend bij het Uwv. Daarbij is vermeld dat appellante psychische (borderline) en lichamelijke (whiplash) klachten heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 23 december 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 11 april 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 23 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken op zorgvuldige wijze plaatsgevonden, omdat de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige appellante hebben gezien en de informatie over haar aandoeningen en gevolgde behandelingen bij de beoordeling is betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de in beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen. Daartoe heeft zij overwogen dat er rekening is gehouden met de beperkingen van appellante als gevolg van haar psychische klachten en ook met de whiplashklachten, hoewel de laatste op haar achttiende verjaardag nog niet aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de stelling van appellante dat zij concentratieproblemen en andere cognitieve beperkingen heeft, niet is onderbouwd met medische informatie en daarom niet slaagt. Omdat niet is gebleken van concentratieproblemen of andere cognitieve beperkingen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante niet in staat zou zijn om één uur aaneengesloten en vier uur per dag werkzaamheden te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt appellante over basale werknemersvaardigheden en heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat haar begeleidingsbehoefte in dit verband geen beletsel vormt. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de taak scannen te verrichten, in aanmerking nemende dat het daarbij gaat om eenvoudig administratief werk, zonder tempodruk of samenwerking met collega’s en het een taak is die onder begeleiding kan worden uitgevoerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep onder herhaling van de in beroep aangevoerde gronden betoogd dat zij recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij geen arbeidsvermogen heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante een e-mail van een werkgeversadviseur van de gemeente Breda, een intakeverslag van de polikliniek psychiatrie van het Amphia ziekenhuis van 19 december 2018, een rapport van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) op 31 januari 2019 en een brief van haar behandelend reumatoloog van 6 april 2020 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Op grond van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong ontstaat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag waarop de aanvraag werd ingediend, maar niet eerder dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en heeft voldoende gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. In geen van deze stukken is een aanknopingspunt te vinden voor het standpunt van appellante dat het Uwv haar belastbaarheid op datum aanvraag onjuist heeft ingeschat. Het Uwv wordt gevolgd in zijn reactie dat de stukken van het Amphia ziekenhuis en van de reumatoloog geen informatie bevatten die niet al bekend was bij het Uwv. De diagnose SOLK dan wel fibromyalgie, duidt niet op wezenlijk andere klachten en beperkingen dan de klachten en beperkingen als gevolg van het chronisch pijnsyndroom waar de verzekeringsartsen vanuit zijn gegaan. Aan de uitslag van het NPO kan niet de waarde gehecht die appellante hieraan toegekend wil zien. In het rapport van dit NPO worden aanwijzingen voor fors onderpresteren genoemd en wordt geconcludeerd dat een profiel wordt gezien met prestaties die niet valide kunnen worden geïnterpreteerd vanwege de afwijkende prestaties op de symptoomvaliditeitstaken. Dat volgens een werkgeversadviseur de proefplaatsing van appellante als schoonmaakster in 2015 niet heeft geleid tot een betaalde baan, betekent ten slotte niet dat appellante niet in staat zou zijn een taak als scannen te verrichten. Anders dan bij een reguliere baan als schoonmaker, is bij het selecteren van deze taak immers rekening gehouden met specifiek voor appellante geldende fysieke en sociale voorwaarden voor het functioneren in werk.
4.5.
Gelet op 4.3 en 4.4 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het Uwv heeft terecht geweigerd aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander in tegenwoordigheid van
A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.L. Abdoellakhan