ECLI:NL:CRVB:2020:1751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
18/1794 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van appellante in het kader van Wajong-uitkering na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden Nederland. De zaak betreft de beoordeling van het arbeidsvermogen van appellante, die sinds 2004 een Wajong-uitkering ontvangt in verband met chronische vermoeidheidsklachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het deskundigenrapport van H.J.M. Stammers, dat op 20 november 2017 was opgesteld, zorgvuldig en consistent was. Dit rapport concludeerde dat appellante in staat was om gedurende ten minste één uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar was. Appellante was het niet eens met deze conclusie en voerde aan dat er tegenstrijdigheden in het rapport stonden en dat de deskundige niet onafhankelijk was, aangezien hij verbonden was aan A-REA, dat eerder betrokken was bij haar situatie.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het deskundigenrapport heeft gevolgd. De deskundige had voldoende onderbouwing gegeven voor zijn conclusies en appellante had geen overtuigende argumenten aangedragen om de onafhankelijkheid van de deskundige in twijfel te trekken. De Raad bevestigde dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om taken uit te voeren die fysiek weinig belastend zijn. De Raad oordeelde dat de eerdere beslissing van de rechtbank om de Wajong-uitkering van appellante te verlagen naar 70% van het minimumloon terecht was, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18/1794 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van
26 februari 2018 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.R. Meulenberg - ten Hoor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Meulenberg - ten Hoor. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante, geboren [in] 1986, is in verband met chronische vermoeidheidsklachten per 14 september 2004 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 22 september 2015 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 25 april 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 19 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 25 april 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. In beroep heeft de rechtbank aanleiding gezien verzekeringsarts H.J.M. Stammers als deskundige in te schakelen, die op 20 november 2017 aan de rechtbank heeft gerapporteerd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd in zijn standpunt dat appellante gedurende een periode van een uur aaneengesloten kan werken en tenminste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank acht voorts voldoende door het Uwv onderbouwd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de deskundige Stammers ten onrechte heeft gevolgd nu in diens rapport sprake is van tegenstrijdigheden en hij zijn standpunt niet of nauwelijks heeft gemotiveerd. Appellante vraagt zich daarbij af of Stammers als onafhankelijke deskundige kan worden aangemerkt nu hij verbonden is aan A-REA, dat in 2015 adviseerde in het kader van een medische urgentie voor appellante voor een traploze woning. Daarnaast heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft verwezen naar het rapport van de Gezondheidsraad ME/CVS, waarin staat vermeld dat ME een ernstige invaliderende ziekte is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante op 1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.3.
In dit geding ligt allereerst de vraag voor of de rechtbank terecht de door haar ingeschakelde deskundige Stammers heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, ten minste vier uur per dag belastbaar is en – gelet op de door de arbeidsdeskundige opgestelde analyse arbeidsvermogen – beschikt over basale werknemersvaardigheden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het deskundigenrapport van Stammers blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is gemotiveerd. De deskundige heeft appellante onderzocht en dossieronderzoek verricht, waarbij hij tevens kennis heeft genomen van de ‘rapportage diagnostiek arbeidsbelastbaarheid’ van 23 december 2016 die in bezwaar op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is opgesteld door Rijndam Arbeidsrevalidatie. De deskundige heeft gemotiveerd waarom hij de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt in diens standpunt dat de door Rijndam Arbeidsrevalidatie opgestelde functionele mogelijkhedenlijst, in het bijzonder de daarin opgenomen urenbeperking van maximaal twee uur per dag en tien uur per week, niet kan worden overgenomen. De deskundige heeft aangegeven dat de aan Rijndam verbonden bedrijfsarts de door hem aangenomen urenbeperking niet inzichtelijk heeft getoetst aan de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Tevens zijn de bevindingen van de aan Rijndam verbonden psycholoog, waaruit blijkt van een aanmerkelijk langere duurbelasting bij de afgenomen cognitieve testen en van inconsistentie tussen de subjectief ervaren en objectief gemeten energetische belastbaarheid van appellante, door de bedrijfsarts nauwelijks betrokken in zijn conclusie. Gelet op de onderzoeksbevindingen van Rijndam acht de deskundige niet duidelijk waarom appellante niet verspreid over de dag vier uur actief zou kunnen zijn. Ook bevestigt het onderzoek door de psycholoog volgens de deskundige dat appellante ten minste een uur aaneengesloten actief kan zijn. De deskundige heeft voorts – na kennisneming van hetgeen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarover heeft opgemerkt – geconcludeerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden.
4.5.
Appellante is er door de rechtbank bij brief van 13 september 2017 van in kennis gesteld dat aan de verzekeringsarts Stammers, verbonden aan A-REA, een deskundigenopdracht zou worden verstrekt. Zij is daarbij in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Appellante heeft noch tegen de persoon van de deskundige, noch tegen de inrichting en vraagstelling van het onderzoek, bedenkingen geuit. Ook in haar reactie van 8 december 2017 naar aanleiding van het door de deskundige uitgebrachte rapport heeft appellante de onafhankelijkheid van de deskundige als zodanig niet in twijfel getrokken. De rechtbank heeft aan die onafhankelijkheid ook overigens niet hoeven twijfelen door het enkele feit dat in 2015 een andere aan A-REA verbonden arts (in positieve zin) heeft geadviseerd inzake een urgentieaanvraag van appellante voor woonruimte. Dat uit een opmerking van de deskundige bij aanvang van zijn onderzoek zou zijn gebleken van vooringenomenheid, is door appellante eerst ter zitting van de Raad naar voren gebracht en verder door haar niet onderbouwd.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht de door haar ingeschakelde deskundige gevolgd in zijn standpunt dat appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, ten minste vier uur per dag belastbaar is en beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank heeft eveneens terecht het Uwv gevolgd in het standpunt dat appellante in staat is de taken behandelen post of scannen in een arbeidsorganisatie uit te voeren. Het betreft fysiek weinig belastend en hoofdzakelijk zittend uitgevoerd gestructureerd werk zonder hoog werktempo.
4.7.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1734) is een verwijzing naar het advies van de Gezondheidsraad ME/CVS van 19 maart 2018 (Gezondheidsraad, 2018; publicatienr. 2018/07) onvoldoende om bij een betrokkene meer en verder gaande beperkingen aan te nemen, omdat dit advies van algemene aard is en niet ingaat op de situatie van de individuele betrokkene.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante beschikt over arbeidsvermogen, als gevolg waarvan de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 diende te worden verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.9.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.10.
Bij deze uitkomst is er geen aanleiding het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van schade in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van A. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A. Chevalier