ECLI:NL:CRVB:2019:1991
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de beëindiging van een WIA-uitkering na onzorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te beëindigen. Appellant had zich op 14 december 2012 ziek gemeld vanwege gewrichtsklachten en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar werd hem een WGA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,39%. Later werd echter opnieuw vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, wat leidde tot de bestreden beslissing.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad stelde vast dat het onderzoek niet volwaardig was, omdat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden en de conclusies enkel waren gebaseerd op observaties tijdens de hoorzitting. Dit was in strijd met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
De Raad droeg het Uwv op om binnen zes weken de gebreken in het besluit te herstellen, zodat een definitieve beslissing kon worden genomen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.