ECLI:NL:CRVB:2021:3152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 18 september 2017 ziek gemeld met psychische klachten en klachten aan haar rug, been en knie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar ziekengeld op basis van de Ziektewet toegekend, maar later vastgesteld dat zij geen recht meer had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat de rapporten van de artsen van het Uwv tegenstrijdigheden vertoonden. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat appellante niet door een verzekeringsarts op een spreekuur was gezien, wat volgens de Raad niet in overeenstemming was met de vereiste zorgvuldigheid. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd, omdat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden met een geregistreerde verzekeringsarts. De Raad droeg het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen door alsnog een spreekuuronderzoek uit te voeren.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming bij het Uwv, vooral wanneer medische beoordelingen worden betwist. De Raad heeft vastgesteld dat de conclusies van het medisch onderzoek onvoldoende gemotiveerd waren en dat de rapporten van de artsen niet aan de vereisten voldeden. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht.