ECLI:NL:CRVB:2017:881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-pensioen met terugwerkende kracht en toepassing van beleidsregels
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-pensioen van betrokkene, die in september 2000 een aanvraag voor een ouderdomspensioen indiende. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had betrokkene in 2000 een voorschot op het AOW-pensioen toegekend, maar in 2003 werd dit pensioen herzien naar de norm voor alleenstaanden. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze herziening, omdat hij meende recht te hebben op een ongekort AOW-pensioen. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van de Svb, waarbij werd bepaald dat betrokkene vanaf november 2000 een ongekort AOW-pensioen toekwam.
In hoger beroep stelde de Svb dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De Raad overwoog dat de Svb haar beleid correct had toegepast, maar dat er in dit geval bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden dan het beleid van vijf jaar. De Raad oordeelde dat betrokkene recht had op een herziening van zijn AOW-pensioen met terugwerkende kracht van zeven jaar en een maand, in plaats van de volledige terugwerkende kracht tot november 2000, zoals de rechtbank had bepaald. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze bepaalde dat betrokkene met ingang van november 2000 een volledig AOW-pensioen toekwam en bepaalde dat betrokkene met ingang van december 2007 een volledig AOW-pensioen toekomt.