ECLI:NL:CRVB:2018:41

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
16/4840 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake omzetting Wuv-aanspraken naar Wubo-aanspraken

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942 en erkend als vervolgde in de zin van de Wuv, beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Deze besluiten betroffen de omzetting van Wuv-aanspraken naar Wubo-aanspraken, waarbij de ingangsdatum van de omzetting is vastgesteld op 1 januari 2011. Appellante had eerder verzocht om haar Wuv-aanspraken om te zetten in aanspraken op grond van de Wubo, indien dit financieel gunstiger zou zijn. De besluiten van 5 april 2012, waarin de Wuv-aanspraken werden ingetrokken en Wubo-aanspraken werden toegekend, zijn door appellante niet bestreden.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de ingangsdatum van de omzetting naar Wubo-aanspraken terecht is vastgesteld op 1 januari 2011. De bestreden besluiten van de Sociale verzekeringsbank kunnen in rechte standhouden. De Raad heeft overwogen dat appellante niet kan worden gevolgd in haar betoog dat de ingangsdatum eerder had moeten zijn. De Raad heeft het beleid van de Sociale verzekeringsbank, dat onder voorwaarden terugwerkende kracht kan verlenen aan de omzetting van aanspraken, als juist beoordeeld. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 januari 2018.

Uitspraak

16/4840 WUBO, 16/4841 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 4 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen een tweetal besluiten van verweerder van 6 juli 2016, kenmerk BZ01992079 (bestreden besluit 1) onderscheidenlijk BZ01977087 (bestreden besluit 2). Dit betreft de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) onderscheidenlijk de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1942, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aan haar zijn op grond van de Wuv verschillende voorzieningen toegekend. De eveneens aan appellante toegekende periodieke uitkering is sinds november 1995 niet meer tot uitbetaling gekomen.
1.2.
Op 9 december 2011 heeft verweerder appellante een standaard-aanschrijving doen toekomen over de mogelijkheid tot omzetting van Wuv-aanspraken in aanspraken op grond van de Wubo. Met deze omzetting zou appellante mogelijk in aanmerking komen voor een toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo.
1.3.
Naar aanleiding van de aanschrijving heeft appellante bij brief van 12 december 2011 verzocht haar Wuv-aanspraken om te zetten in aanspraken op grond van de Wubo, indien dat voor haar financieel gunstiger is. Bij besluit van 5 april 2012 zijn, met ingang van 1 december 2011, op grond van de Wubo aan appellante toegekend de toeslag als bedoeld in artikel 19 van die wet en enige voorzieningen. Bij besluit van eveneens 5 april 2012 zijn de aanspraken die appellante ontleende aan de Wuv met ingang van 1 december 2011 ingetrokken. Tegen deze besluiten heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
In januari 2016 heeft appellante verweerder verzocht om aan de in het besluit van 5 april 2012 vervatte toekenningen op grond van de Wubo alsnog terugwerkende kracht te verlenen.
1.5.
Bij besluiten van 23 maart 2016 heeft verweerder de ingangsdatum van de toekenningen in het kader van de Wubo herzien en alsnog bepaald op 1 januari 2011. De ingangsdatum van de intrekking van de toekenningen op grond van de Wuv is eveneens op 1 januari 2011 gesteld. De bezwaren gericht tegen deze besluiten zijn bij de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert een beleid waarbij onder voorwaarden aan een omzetting van aanspraken van Wuv naar de Wubo terugwerkende kracht kan worden verleend. Voor de groep van personen, waartoe appellante behoort, die in december 2011 gericht is voorgelicht over de mogelijkheid van een omzetting, maar niet is gewezen op de mogelijkheid van terugwerkende kracht, is het beleid in navolging van de tussenuitspraak van 5 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1910) aangevuld. Voor hen geldt dat een herzieningsverzoek om terugwerkende kracht dat wordt ingediend binnen vijf jaar nadat de omzetting is geëffectueerd, alsnog kan worden gehonoreerd. De terugwerkende kracht geldt dan vanaf de datum van het herzieningsverzoek. Een en ander komt erop neer dat deze groep nog gedurende vijf jaren, te rekenen vanaf de omzetting, door middel van een herzieningsverzoek om terugwerkende kracht heeft mogen vragen maar dat er, te rekenen vanaf de datum van dat herzieningsverzoek, niet meer dan vijf jaren wordt teruggerekend.
2.2.
Overeenkomstig het voorgaande heeft verweerder de ingangsdatum van de
Wubo-aanspraken van appellante alsnog bepaald op 1 januari 2011. Appellante betoogt dat de ingangsdatum van de Wubo-aanspraken moet worden geplaatst op 1 november 1995 dan wel op 1 december 2007, althans een datum vóór 1 januari 2011. Appellante kan hierin niet worden gevolgd. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het onder 2.1 bedoelde beleid, en in meer algemene zin het gegeven dat financiële aanspraken jegens de overheid volgens vaste rechtspraak op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren in beginsel niet meer afdwingbaar zijn, aan een eerdere omzetting van de
Wubo-aanspraken in de weg staan. De verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 3 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:881) kan dat niet anders maken. De omstandigheden in die zaak, daaronder begrepen de van toepassing zijnde regelgeving, zijn niet vergelijkbaar met die in de onderhavige zaak.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat de ingangsdatum van de omzetting naar Wubo-aanspraken terecht is vastgesteld op 1 januari 2011. Bestreden besluit 1 kan in rechte standhouden. Dit brengt mee dat de datum van de intrekking van de Wuv-aanspraken eveneens juist is en dat ook bestreden besluit 2 in rechte standhoudt. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD