ECLI:NL:RBMNE:2021:5639

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2271
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor uitvaartkosten en de toepassing van beleidsregels

In deze zaak heeft eiser, na het overlijden van zijn broer, bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de uitvaart. De eerste aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat eiser niet reageerde op verzoeken om aanvullende informatie. Een tweede aanvraag werd afgewezen omdat de kosten van de uitvaart meer dan twee maanden voor de aanvraag waren gemaakt, wat in strijd is met de beleidsregels van de gemeente. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de beleidsregels consistent had toegepast en dat er geen aanleiding was om van deze regels af te wijken. Eiser had ook geen recht op een hoorzitting, omdat de afwijzing van de aanvraag duidelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.D. Klasen).

Inleiding en procesverloop

Wat is er gebeurd?
De broer van eiser is op [2020] overleden en op [2020] begraven. Voor de kosten van de uitvaart heeft eiser een factuur van € 8.500,- ontvangen, gedateerd op 17 augustus 2020.
Eiser heeft op 17 september 2020 bij verweerder bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) [1] aangevraagd (hierna: de eerste aanvraag) voor de kosten van de uitvaart van zijn broer ten bedrage van € 8.500,-.
Verweerder heeft eiser tweemaal om aanvullende gegevens gevraagd om zijn eerste aanvraag goed te kunnen beoordelen. Omdat eiser niet heeft gereageerd op deze verzoeken, heeft verweerder de eerste aanvraag van eiser bij besluit van 1 december 2020 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Op 15 januari 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag (hierna: de tweede aanvraag) gedaan om bijzondere bijstand op grond van de Pw voor de kosten van de uitvaart van zijn broer ten bedrage van € 8.500,-.
In het besluit van 25 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de tweede aanvraag van eiser afgewezen. De tweede aanvraag voldoet volgens verweerder niet aan de voorwaarden uit de Pw [2] en de Beleidsregels ‘
moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht)’ (hierna: de Beleidsregels). In de Beleidsregels staat namelijk dat alleen kosten die gemaakt zijn binnen twee maanden voor de datum van de aanvraag in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De kosten van de uitvaart hebben zich langer dan twee maanden vóór de tweede aanvraag voorgedaan. De tweede aanvraag is volgens verweerder te laat ingediend.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder ziet in het bezwaar van eiser geen bijzondere omstandigheid om af te wijken van de voorwaarden in de Pw en de Beleidsregels.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De bewindvoerder van eiser heeft de rechtbank per e-mail van 5 oktober 2021 medegedeeld dat zij akkoord is met het voeren van de beroepsprocedure. Op 7 oktober 2021 heeft gemachtigde zich gesteld en aanvullende gronden van beroep ingediend.
Het beroep is op 11 oktober 2021 op zitting via Skype for Business behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de aanvullende beroepsgronden van 7 oktober 2021 in de beoordeling worden betrokken?
1. De rechtbank stelt vast dat de aanvullende beroepsgronden binnen de termijn van tien dagen zoals bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn ingediend. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de aanvullende beroepsgronden heeft ontvangen, heeft gelezen en in staat is hierop te reageren. Gelet op de verklaring van verweerder ter zitting, verzet de goede procesorde zich naar het oordeel van de rechtbank niet tegen het toelaten van de aanvullende beroepsgronden. Anders gezegd, de rechtbank betrekt de aanvullende beroepsgronden van 7 oktober 2021 in haar beoordeling.
Is er sprake van bijzondere omstandigheden (in de zin van artikel 4:84 van de Awb) om met terugwerkende kracht bijzondere bijstand te verlenen?
2. Eiser voert in beroep aan dat in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot een langere terugwerkende kracht dan de termijn van twee maanden, zoals opgenomen in de Beleidsregels. Eiser is namelijk eerder niet goed in staat geweest om tijdig de gevraagde stukken in te dienen. Hij was hiervoor afhankelijk van derden, met name de erfgenamen van zijn broer, die niet bereid waren om mee te werken. Eiser zelf was in de periode na het overlijden van zijn broer van slag, waardoor hij zijn zaken niet goed kon regelen. Ook is eiser de Nederlandse taal niet goed machtig.
Eiser wijst voor de toetsing van de Beleidsregels naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 maart 2017 [3] en de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2017 [4] . Volgens eiser is niet duidelijk welk doel de Beleidsregels dienen en leidt toepassing van de Beleidsregels voor eiser tot onevenredige gevolgen. Volgens eiser biedt artikel 4:84 van de Awb dan een rechtsgrond om af te wijken van de termijn van twee maanden uit de Beleidsregels.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
3.2.
Niet in geschil is dat de kosten van de uitvaart vóór de tweede aanvraag om bijzondere bijstand zijn gemaakt en inmiddels zijn voldaan. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij geld heeft gekregen en geleend van familie en kennissen. Er resteert een schuld aan derden van € 3.800,-. Dat bedrag wil eiser via de bijzondere bijstand toegekend krijgen.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend. [5] Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. [6]
3.4.
De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden om af te wijken van voornoemd uitgangspunt. Eiser heeft de gestelde omstandigheden niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.
Voor zover eiser van slag was door het overlijden van zijn broer, afhankelijk was van derden voor het aanleveren van de (eerder) gevraagde gegevens en de Nederlandse taal niet machtig is, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om bijzondere omstandigheden aan te nemen. Het is aan eiser als aanvrager om tijdig een aanvraag in te dienen en de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Het ligt ook op de weg van eiser om hierbij zo nodig hulp in te schakelen. Niet gesteld of gebleken is dat eiser hiertoe niet in staat was.
3.5.
De rechtbank overweegt vervolgens dat op grond van de Beleidsregels voor kosten die gemaakt zijn binnen 2 maanden voor een (eerste contact tot) aanvraag achteraf bijzondere bijstand kan worden toegekend. Dit betreft buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [7] dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd, met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. Verweerder heeft ter zitting verklaard, en eiser heeft niet weersproken, dat de Beleidsregels door verweerder consistent worden toegepast.
3.6.
Aan het betoog van eiser omtrent de toepassing van artikel 4:84 van de Awb komt de rechtbank ten slotte niet toe. Bij toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid staat de vraag of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is dan wel of sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, verder niet ter beoordeling. [8] De door eiser genoemde uitspraken leiden ook niet tot een ander oordeel, omdat in die zaken geen sprake was van buitenwettelijk begunstigend beleid.
Heeft verweerder kunnen afzien van het horen van eiser in bezwaar?
4. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord. Eiser had tijdens een hoorzitting een toelichting kunnen geven over de wijze waarop de aanvragen zijn gedaan en waarom hij eerder niet de gevraagde stukken heeft ingeleverd. Ook had hij daarmee kunnen toelichten dat er in zijn situatie sprake is van bijzondere omstandigheden. Zonder die toelichting van eiser, is er geen sprake van een duidelijk ongegrond bezwaar.
5. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen van eiser in bezwaar. Verweerder heeft op grond van het bezwaarschrift kunnen vaststellen dat de tweede aanvraag buiten de termijn van twee maanden is ingediend en geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van die termijn van twee maanden af te wijken. Wanneer eiser vindt dat zijn stellingen in bezwaar toegelicht moeten worden, is het aan hem om die toelichting tijdig in de procedure naar voren te brengen. De rechtbank ziet niet dat verweerder gehouden was eiser hiervoor op een hoorzitting de gelegenheid te geven.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35 van de Pw
2.Artikel 44, eerste lid, van de Pw
5.Artikel 44, eerste lid, van de Pw
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2522