ECLI:NL:CRVB:2014:1727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
12-2548 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank over de herziening van AOW-pensioen en terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene, geboren op 22 september 1941, heeft in 2006 een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend, waarbij hij aangaf samen te wonen met één broer. In 2011 heeft hij de Svb geïnformeerd dat hij sinds 1998 samenwoont met twee broers, wat aanleiding gaf tot een herziening van zijn pensioen. De Svb heeft het pensioen herzien naar dat van een alleenstaande, maar heeft ook een waarschuwing opgelegd omdat de betrokkene deze informatie te laat had doorgegeven. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de Svb opgedragen het pensioen met terugwerkende kracht te herzien. De Svb is in hoger beroep gegaan, stellende dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb niet in strijd heeft gehandeld met de geldende beleidsregels. De Raad oordeelt dat de betrokkene niet alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank had de Svb niet moeten verplichten om van het beleid af te wijken, aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het besluit van de Svb wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

12/2548 AOW
Datum uitspraak: 16 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 maart 2012, 11/4227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[betrokkene]te[woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Betrokkene en zijn broer, [X], zijn verschenen. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, geboren op 22 september 1941, woont sinds 1998 samen met zijn twee broers. In april 2006 heeft betrokkene een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Daarbij heeft betrokkene vermeld dat hij samenwoont met één broer. Bij besluit van 7 juni 2006 heeft de Svb met ingang van september 2006 aan betrokkene het maximale ouderdomspensioen voor een gehuwde toegekend. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Op 5 april 2011 is door betrokkene aan de Svb doorgegeven dat hij sinds 1998 samenwoont met twee broers, zodat hij vanaf september 2006 recht heeft op een ouderdomspensioen voor een alleenstaande. Bij besluit van 27 april 2011 heeft de Svb het AOW-pensioen van betrokkene per april 2010 herzien naar het pensioen voor een alleenstaande. Bij een separaat besluit van diezelfde datum heeft de Svb betrokkene een waarschuwing opgelegd, omdat hij het feit dat hij samenwoont met twee broers te laat heeft doorgegeven. Tegen beide besluiten heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 7 september 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het herzieningsbesluit van 27 april 2011 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de Svb is geen sprake van een bijzonder geval, zodat het ouderdomspensioen niet met een langere terugwerkende kracht kan worden toegekend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene met ingang van september 2006 recht heeft op een ouderdomspensioen voor een alleenstaande. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de bijzondere omstandigheden van het geval voor de Svb aanleiding hadden moeten vormen om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van zijn uitgangspunt dat het ouderdomspensioen met niet meer terugwerkende kracht dan één jaar voor de aanvraag om herziening wordt herzien.
3.
De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat het ouderdomspensioen met een langere terugwerkende kracht dient te worden herzien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb het aan betrokkene toegekende ouderdomspensioen met ingang van september 2006 had moeten herzien naar het pensioen voor een alleenstaande.
4.2.
Bij de beoordeling van het verzoek van betrokkene van 5 april 2011 dient te worden uitgegaan van het volgende, aan artikel 4:6 van de Awb ontleende, toetsingskader.
4.3.
Een bestuursorgaan is bevoegd om een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder (afwijzend) besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag, dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
4.4.
Hetgeen betrokkene aan zijn verzoek van 5 april 2011 ten grondslag heeft gelegd, kan niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, aangezien de omstandigheid dat betrokkene sinds 1998 samenwoont met twee broers al vóór het toekenningsbesluit van 7 juni 2006 kon worden aangevoerd.
4.5.
De Svb heeft, in het kader van de toepassing van artikel 4:6 van de Awb, ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een onmiskenbaar onjuist rechtens onaantastbaar besluit beleidsregels ontwikkeld. Volgens dit beleid kan een uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb. Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb is sprake als de Svb op basis van de gegevens die ten tijde van de toekenning beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van de Svb beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt.
4.6.
Volgens het beleid van de Svb wordt, voor zover van belang, de uitkering in overige gevallen met analoge toepassing van artikel 17, derde lid, van de AOW verhoogd met een terugwerkende kracht van een jaar. Als sprake is van een bijzonder geval waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot een jaar te beperken, dan komt de Svb met volledige terugwerkende kracht terug van haar besluit, echter met een maximum van vijf jaar. Van een dergelijke hardheid is sprake indien een persoon schade heeft geleden als gevolg van het niet aanvragen van de uitkering waarop hij recht zou hebben gehad. Deze schade wordt geacht te zijn opgetreden indien zijn netto inkomen mede door het niet tijdig aanvragen van de desbetreffende uitkering, onder de voor hem geldende minimumnorm is gedaald in de periode welke is gelegen tussen de datum van de aanspraakgevende gebeurtenis en de datum die ligt één jaar voor de aanvraag.
4.7.
De Svb heeft zich met inachtneming van zijn beleid op het standpunt gesteld dat de onjuistheid van het toekenningsbesluit van 7 juni 2006 geen gevolg is van een fout van de Svb. Betrokkene heeft bij zijn aanvraag om een ouderdomspensioen nagelaten te vermelden dat hij samenwoonde met twee broers. Dit betekent volgens de Svb dat hij toen niet alle van belang zijnde informatie voor de juiste toekenning van het ouderdomspensioen heeft verstrekt. Voorts heeft de Svb geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval. Ook al zou sprake zijn van een bijzonder geval, dan nog is van (financiële) hardheid als gevolg van de toekenning van het ouderdomspensioen naar de verkeerde norm geen sprake.
4.8.
Nu de Svb gevallen als het onderhavige beoordeelt aan de hand van de hiervoor weergegeven uitgangspunten, dient te worden getoetst of de Svb heeft gehandeld in strijd met deze uitgangspunten. In de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten gevonden om deze vraag bevestigend te beantwoorden. Hieraan wordt toegevoegd dat de toepassing van deze uitgangspunten in de onderhavige zaak niet in strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
4.9.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak desondanks geoordeeld dat op grond van artikel 4:84 van de Awb van het beleid had moeten worden afgeweken. Dit oordeel wordt niet gevolgd. Binnen het kader van de onderhavige beoordeling, waarbij geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, bestaat er geen gehoudenheid voor de Svb om artikel 4:84 van de Awb toe te passen.
4.10.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard. Tot slot wordt opgemerkt dat ter zitting is verklaard dat er nog een beslissing wordt genomen op het tegen de waarschuwing gerichte bezwaarschrift.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 september 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) D.E.P.M. Bary

JL