ECLI:NL:CRVB:2014:1727
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank over de herziening van AOW-pensioen en terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene, geboren op 22 september 1941, heeft in 2006 een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend, waarbij hij aangaf samen te wonen met één broer. In 2011 heeft hij de Svb geïnformeerd dat hij sinds 1998 samenwoont met twee broers, wat aanleiding gaf tot een herziening van zijn pensioen. De Svb heeft het pensioen herzien naar dat van een alleenstaande, maar heeft ook een waarschuwing opgelegd omdat de betrokkene deze informatie te laat had doorgegeven. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de Svb opgedragen het pensioen met terugwerkende kracht te herzien. De Svb is in hoger beroep gegaan, stellende dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb niet in strijd heeft gehandeld met de geldende beleidsregels. De Raad oordeelt dat de betrokkene niet alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank had de Svb niet moeten verplichten om van het beleid af te wijken, aangezien er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het besluit van de Svb wordt ongegrond verklaard.