ECLI:NL:CRVB:2017:4215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum bijstandsverlening en bijzondere omstandigheden bij aanvragen
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstandsverlening aan appellante, die eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontving. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering en heeft zich daarna gemeld voor bijstand op grond van de Participatiewet. De aanvraag voor bijstand werd ingediend met als gewenste ingangsdatum 24 november 2014, maar het college kende de bijstand pas toe vanaf 10 december 2014. Appellante stelde dat zij pas na het afwachten van de bezwaarprocedure tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering in staat was om bijstand aan te vragen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bijstand niet eerder te verlenen dan de datum waarop appellante zich daadwerkelijk heeft gemeld. De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad wijst erop dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het tijdig aanvragen van bijstand en dat haar keuze om te wachten op de uitkomst van de bezwaarprocedure geen bijzondere omstandigheid vormt.