ECLI:NL:CRVB:2018:377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
Op 30 januari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een appellant die een uitkering ontving op grond van de Ziektewet (ZW), maar wiens uitkering per 14 september 2015 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was beëindigd. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beëindiging, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Vervolgens diende appellant op 12 oktober 2015 een aanvraag in voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW), maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag kende de bijstand pas toe vanaf de datum van de aanvraag, en niet met terugwerkende kracht tot de datum van beëindiging van de ZW-uitkering.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij zich tijdig had gemeld voor bijstand en dat er bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat appellant niet zo snel mogelijk na de beëindiging van zijn ZW-uitkering had gehandeld en dat de omstandigheid dat hij de bezwaarprocedure tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering wilde afwachten, geen bijzondere omstandigheid vormde. De Raad bevestigde dat het college niet gebonden is aan beleid van andere bestuursorganen en dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van zijn aanvraag.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier J. Tuit, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.