ECLI:NL:CRVB:2019:2404
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en arbeidsverplichtingen van appellanten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant ontving sinds 2004 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en heeft samen met appellante, die de Canadese nationaliteit heeft, een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor gehuwden. De rechtbank had eerder het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem om de bijstand van appellant in te trekken, bevestigd. Appellanten stelden dat zij geen bijstandsaanvraag hadden gedaan vanwege onduidelijkheid over het verblijfsrecht van appellante. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend. De Raad stelt vast dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door het college zijn afgehouden van het doen van een bijstandsaanvraag. De Raad bevestigt dat de beslissing over het verblijfsrecht van appellante aan de staatssecretaris is en niet aan het college. Daarnaast wordt ingegaan op de arbeidsverplichtingen van appellanten. De Raad concludeert dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat het college terecht geen medische keuring heeft opgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.