Uitspraak
16 7693 PW
6 december 2016, 16/5141 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. Appellant heeft op 9 maart 2016 een uitkering aangevraagd op basis van de Werkloosheidswet (WW), maar deze aanvraag is op 8 april 2016 afgewezen. Na deze afwijzing heeft appellant op 29 april 2016 een aanvraag voor bijstand ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand toegekend met ingang van de datum van de aanvraag, maar appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum, stellende dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 20 maart 2016.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 14 augustus 2018 geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich niet zo spoedig mogelijk na de afwijzing van de WW-aanvraag heeft gemeld om bijstand aan te vragen, wat in strijd is met de vereisten van artikel 44 van de PW. De Raad heeft benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van appellant is om tijdig bijstand aan te vragen en dat de keuze om eerst bezwaar te maken tegen de afwijzing van de WW-aanvraag voor zijn rekening en risico komt.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 14 augustus 2018.