ECLI:NL:CRVB:2018:2511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
16/7693 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en meldingsplicht na afwijzing WW

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. Appellant heeft op 9 maart 2016 een uitkering aangevraagd op basis van de Werkloosheidswet (WW), maar deze aanvraag is op 8 april 2016 afgewezen. Na deze afwijzing heeft appellant op 29 april 2016 een aanvraag voor bijstand ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand toegekend met ingang van de datum van de aanvraag, maar appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum, stellende dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 20 maart 2016.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 14 augustus 2018 geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich niet zo spoedig mogelijk na de afwijzing van de WW-aanvraag heeft gemeld om bijstand aan te vragen, wat in strijd is met de vereisten van artikel 44 van de PW. De Raad heeft benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van appellant is om tijdig bijstand aan te vragen en dat de keuze om eerst bezwaar te maken tegen de afwijzing van de WW-aanvraag voor zijn rekening en risico komt.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 14 augustus 2018.

Uitspraak

16 7693 PW

Datum uitspraak: 14 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 december 2016, 16/5141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 9 maart 2016 een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 20 maart 2016. Bij besluit van 8 april 2016 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de aanvraag afgewezen. Appellant heeft daartegen op 9 mei 2016 bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft appellant vervolgens ingetrokken.
1.2.
Op 29 april 2016 heeft appellant zich gemeld voor het aanvragen van bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op diezelfde datum heeft appellant de aanvraag ingediend. Als reden voor de aanvraag om bijstand heeft appellant opgegeven dat hij geen recht heeft op een WW-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2016 heeft het college appellant met ingang van 29 april 2016 bijstand toegekend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, voor zover het de ingangsdatum betreft. Hij heeft aangevoerd dat het college de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 20 maart 2016 had moeten toekennen
1.4.
Bij besluit van 28 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de meldingsdatum en dat in dit geval geen redenen bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 44 van de PW (uitspraak van
5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als de betrokkene zich na afwijzing van een aanvraag om een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de PW zo spoedig mogelijk meldt om bijstand aan te vragen.
4.3.
De rechtbank heeft, anders dan appellant aanvoert, terecht geoordeeld dat in dit geval niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat het college met terugwerkende kracht bijstand moest verlenen. Appellant heeft op 9 maart 2016 bij het Uwv een WW-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 8 april 2016 afgewezen. Appellant heeft zich niet zo spoedig mogelijk na dit afwijzende besluit gemeld om bijstand aan te vragen. Appellant heeft zich immers pas op 29 april 2016 gemeld om bijstand aan te vragen. Dat appellant niet wist dat bijstand in beginsel niet met terugwerkende kracht wordt toegekend en het college hem er niet op heeft gewezen dat hij zich binnen vijf dagen na de afwijzing van de WW-uitkering moest melden, vormt geen rechtvaardiging voor toekenning met terugwerkende kracht. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om tijdig bijstand aan te vragen. Bovendien is appellant bij het besluit van 8 april 2016 door het Uwv gewezen op de mogelijkheid om bijstand aan te vragen. Voor zover appellant na de afwijzing van zijn WW-aanvraag in onzekerheid verkeerde over het juiste moment om zich te melden, lag het op zijn weg daarover navraag te doen bij het college. Vergelijk de uitspraken van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4948 en 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215. De keuze om eerst een bezwaarprocedure te starten tegen de afwijzing van de WW-uitkering komt voor rekening en risico van appellant. Vergelijk ook in die zin de uitspraak van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2018.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L.V. van Donk

IJ