Op 4 februari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 19 december 2013. Verzoekster had verzocht om herziening van deze uitspraak, waarin de Raad had beslist op de hoger beroepen van verzoekster tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Middelburg en de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Raad had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat verzoekster met de vaststelling van het terug te betalen bedrag van € 8.488,27 niet te kort was gedaan en dat de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding in rechte onaantastbaar was geworden.
Verzoekster stelde dat de Raad de door haar ingebrachte feiten en bedragen onvolledig en onjuist had vermeld en dat er nieuwe informatie van het ABP was die relevant zou zijn voor de herziening. De Raad oordeelde echter dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
De Raad concludeerde dat de stellingen van verzoekster niet konden leiden tot herziening van de uitspraak van 19 december 2013. Het verzoek om herziening werd afgewezen, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en W.J.A.M. van Brussel als leden, in aanwezigheid van griffier S.W. Munneke.