Op 10 november 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad. Het verzoek werd ingediend door vier verzoekers, die allen werkzaam zijn binnen de politie, en was gericht op de herziening van de uitspraak van de Raad van 14 januari 2016. In die eerdere uitspraak was beslist op de hoger beroepen van de verzoekers en de incidentele hoger beroepen van de korpschef van politie tegen uitspraken van de rechtbank Overijssel. De Raad had die uitspraken bevestigd, waardoor de afwijzende beslissingen op de verzoeken van de verzoekers om bevordering naar de functie van senior Gebiedsgebonden Politie in rechte onaantastbaar werden.
De verzoekers stelden dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening, maar de Raad oordeelde dat deze stellingen niet opgingen. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de uitspraak, tenzij er daadwerkelijk nieuwe feiten of omstandigheden zijn die niet eerder bekend waren. De argumenten van de verzoekers werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en de Raad ging niet in op hun beroep op de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat hier geen nadere onderbouwing voor was gegeven.
Uiteindelijk werd het verzoek om herziening afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.