ECLI:NL:CRVB:2016:3021
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet-gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van betrokkene, die sinds 29 januari 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat betrokkene naast zijn bijstandsuitkering werkzaamheden verrichtte als kantinebeheerder, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat betrokkene op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, die hij niet heeft gemeld. De gemeente heeft daarop besloten de bijstand van betrokkene over een periode van bijna acht jaar in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van betrokkene tegen dit besluit ongegrond verklaard. Betrokkene ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn werkzaamheden niet op geld waardeerbaar waren en dat hij niet op de hoogte was van de meldplicht. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs leveren voor de stelling dat betrokkene wel degelijk op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De Raad benadrukt dat de inlichtingenverplichting ook geldt als er geen directe inkomsten uit de werkzaamheden worden genoten.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de werkzaamheden niet te melden. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of betrokkene recht had op bijstand. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.