ECLI:NL:RBNHO:2019:5634

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2018
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij beëindiging PW-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) door het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland was beëindigd. Het primaire besluit tot beëindiging van de uitkering was genomen op 8 mei 2019, waarbij verweerder stelde dat verzoekster op geld waardeerbare activiteiten had verricht zonder deze te melden, wat leidde tot schending van de inlichtingenplicht.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de beëindiging van de bijstandsuitkering van verzoekster per de datum van verzending van het besluit was gebaseerd op de schending van de informatieplicht. De rechter benadrukte dat het aan verzoekster was om aannemelijk te maken dat zij recht had op bijstand, vooral gezien een eerdere beëindiging van de bijstand om dezelfde reden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende ruimte was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, maar dat de bezwaarprocedure mogelijk een andere uitkomst zou kunnen hebben.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2018
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 mei 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigden: A. Mentink en M. Streefkerk).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (Pw) beëindigd per datum verzending van het besluit.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het bestreden besluit betreft de beëindiging van de bijstandsuitkering van verzoekster per de datum van verzending van het besluit. Hieraan ligt ten grondslag schending van de informatieplicht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster over een lange periode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, die zij ten onrechte niet heeft gemeld en dat daarom het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3.1
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
3.2
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:119 of ECLI:NL:CRVB:2016:3021) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
3.3
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4. Gelet op hetgeen voorshands uit de stukken is gebleken moet worden geoordeeld dat verzoekster in elk geval de schijn tegen heeft. Het is aan verzoekster, zeker ook gelet op de voorgeschiedenis waarbij sprake is geweest van een eerdere beëindiging van de bijstand om dezelfde reden, om de juistheid van de in het dossier aanwezige bevindingen te weerleggen. Voorshands is verzoekster daarin niet geslaagd. Reden waarom er op dit moment onvoldoende ruimte is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. In het kader van de bezwaarprocedure kan een en ander wellicht anders komen te liggen, maar daar zal verweerder dan bij de heroverweging rekening mee moeten houden.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.