ECLI:NL:CRVB:2017:3058

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
15/6446 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door niet gemelde kickbokactiviteiten

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 19 september 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft na een onderzoek vastgesteld dat appellant niet heeft gemeld dat hij als professioneel kickbokser actief was, wat in strijd is met zijn inlichtingenverplichting. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 10 maart 2012 en de terugvordering van € 23.551,36 over de periode van 10 maart 2012 tot en met 30 april 2014.

De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak het bestreden besluit van het college gedeeltelijk vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de intrekking van de bijstand terecht was. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn activiteiten als kickbokser niet heeft gemeld, ondanks dat deze activiteiten als op geld waardeerbare arbeid kunnen worden gekwalificeerd. De Raad heeft ook geoordeeld dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, ongeacht of appellant daadwerkelijk inkomsten uit deze activiteiten heeft genoten.

De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen, waaronder de stelling dat hij geen inkomsten heeft genoten uit zijn kickboksactiviteiten. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand en dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6446 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 augustus 2015, 14/7067 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 8 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J.H. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Grootveld.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 19 september 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande, vermeerderd met een toeslag van 10%.
1.2.
Nadat uit informatie op internet was gebleken dat appellant op hoog niveau kickbokst, heeft een rapporteur, werkzaam bij de gemeente Nijmegen, in opdracht van het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de rapporteur onder meer dossieronderzoek gedaan, informatie over appellant op internet geraadpleegd, bankafschriften onderzocht en appellant op 21 mei 2014 en 5 juni 2014 gehoord. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 4 juni 2014.
1.3.
Het college heeft vervolgens bij besluit van 19 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 augustus 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 10 maart 2012 ingetrokken en de over de periode van 10 maart 2012 tot en met 30 april 2014 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 23.551,36 van appellant teruggevorderd. Het college heeft hieraan, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellant in strijd met de inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat hij vanaf 10 maart 2012 werkzaamheden heeft verricht als professioneel kickbokser, dat er diverse stortingen zijn gedaan op zijn bankrekening en dat het recht op bijstand niet meer kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover het betreft de intrekking van bijstand over de periode van 1 december 2013 tot 14 januari 2014 op de grond dat deze intrekking was gebaseerd op een onjuiste grondslag, nu appellant in verband met zijn vertrek uit de gemeente, over die periode geen recht had op bijstand jegens het college. De rechtbank heeft voorts het bestreden besluit vernietigd voor zover het de weigering een kostenvergoeding toe te kennen voor het bezwaar betreft. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door toekenning van een kostenvergoeding voor het bezwaar tot een bedrag van € 490,-.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het de schending van de inlichtingenverplichting wegens het niet melden van inkomsten uit zijn activiteiten als kickbokser betreft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen perioden lopen van 10 maart 2012 tot 1 december 2013 en van
14 januari 2014 tot en met 30 april 2014. De daar tussen gelegen periode is niet in geschil. Ten aanzien van deze periode heeft te gelden dat de rechtbank, ofschoon zij dat niet in het dictum heeft bepaald, kennelijk de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode actief is geweest als kickbokser en dat hij op verscheidene toernooien in het buitenland heeft gevochten. Evenmin is in geschil dat appellant zijn activiteiten als kickbokser niet heeft gemeld bij het college en dat deze activiteiten, gelet op de professionele aard, omvang en duur daarvan, als op geld waardeerbare arbeid kunnen worden gekwalificeerd. Appellant heeft daarmee zijn inlichtingenverplichting geschonden.
4.3.
Het betoog dat appellant de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden omdat hij uit zijn kickboksactiviteiten geen inkomsten heeft genoten, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. De stelling van appellant dat hij na een relatiebreuk labiel was en daarom geen melding kan maken van zijn activiteiten, kan hem evenmin baten. Zoals vaker overwogen (onder meer uitspraak van 9 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3021) is de inlichtingenverplichting een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.
Appellant is hierin niet geslaagd. Hij heeft volstaan met een verwijzing naar zijn bankafschriften en de stelling dat daaruit niet blijkt van inkomsten uit vechtsport. Tevens heeft appellant een verklaring van 16 juni 2014 overgelegd, waarin [naam 1] verklaart dat hij in appellant heeft geïnvesteerd, dat appellant hem alleen geld heeft gekost en dat het geld dat hij voor de gevechten van appellant heeft gekregen veel minder is dan wat hij in appellant heeft geïnvesteerd. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant daarmee geen enkel inzicht heeft verschaft in de omvang van zijn kickboksactiviteiten en wat deze activiteiten onder meer aan start- en prijzengeld hebben opgeleverd. Ook in hoger beroep heeft appellant daarvan geen deugdelijke administratie overgelegd. Bovendien heeft appellant de met [naam 2] en kickboksorganisatie [organisatie] gesloten overeenkomsten niet overgelegd. Nu appellant partij was bij die overeenkomsten en zelf heeft deelgenomen aan diverse door [organisatie] georganiseerde wedstrijden mag van hem worden verwacht dat hij meer gegevens kan verschaffen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het college over de te beoordelen perioden de bijstand van appellant terecht heeft ingetrokken op de grond dat het recht op bijstand niet is vast stellen. De stortingen op de bankrekening van appellant en zijn stelling dat dit geldleningen zijn en geen in aanmerking te nemen middelen, behoeven daarom geen bespreking meer. Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat ook deze geen bespreking behoeft.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en Y.J. Klik en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD