Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,
Inleiding
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 30 maart 2021 waarbij het college de intrekking van eisers bijstandsuitkering over de maand december 2020 heeft gehandhaafd. Eiser ontving sinds 29 april 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet. Per 23 september 2020 had hij een nulurencontract als automonteur bij een autobedrijf. Het college blokkeerde maandelijks eisers recht op uitkering totdat hij contact had opgenomen met zijn re-integratiecoach. Na een anonieme melding dat eiser werkzaamheden uitvoerde bij het autobedrijf, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 1 tot en met 31 december 2020 wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht het recht op bijstandsuitkering heeft ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat eiser op meerdere dagen bij het autobedrijf aanwezig was, maar dit niet heeft gemeld aan het college. Eiser heeft erkend op 29 en 30 december 2020 werkzaamheden te hebben verricht, maar stelt dat hij geen beloning heeft ontvangen. De rechtbank benadrukt dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten van belang is voor het recht op bijstand, ongeacht de intentie of of er daadwerkelijk inkomsten zijn genoten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn auto op andere dagen heeft uitgeleend, en zijn verklaringen zijn wisselend. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft gehandeld door de bijstandsuitkering in te trekken, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.