ECLI:NL:RBDHA:2020:5703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
19/6062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsrecht na schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen. Eiseres ontving sinds 7 maart 2014 bijstand op basis van de Participatiewet (Pw). Naar aanleiding van een controle door het Haags Economisch Interventie Team (HEIT) heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar niet-gemelde werkzaamheden van eiseres. Verweerder heeft eiseres verzocht om gegevens over haar arbeidsovereenkomst met café restaurant [X] en haar bankafschriften, maar eiseres heeft deze gegevens niet tijdig aangeleverd. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, wat leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 april 2019 en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand over de periode van 23 juli 2018 tot en met 31 maart 2019. Eiseres heeft in beroep betwist dat zij werkzaamheden heeft verricht bij café restaurant [X] en heeft gesteld dat er sprake is van valsheid in geschrifte. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet aanleveren van de gevraagde gegevens. De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat de terugvordering terecht is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 april 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 13 mei 2019 (primair besluit II) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand ingevolge de Pw over de periode van 23 juli 2018 tot en met 31 maart 2019 herzien (lees: ingetrokken) en van eiseres een bedrag van € 2.920,28 teruggevorderd. Van dit bedrag heeft verweerder € 30,71 verrekend met het nog aan eiseres verschuldigde vakantiegeld.
Bij besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een Skype-zitting plaatsgevonden op 10 juni 2020. Eiseres heeft daaraan deelgenomen samen met haar gemachtigde. Verweerder heeft daaraan deelgenomen en zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontvangt vanaf 7 maart 2014 bijstand, meest recent ingevolge de Pw.
1.2
In februari 2019 is verweerder naar aanleiding van een controle door het Haags Economisch Interventie Team (HEIT) met een onderzoek begonnen naar niet gemelde werkzaamheden door eiseres. Verweerder heeft daartoe gegevens gevorderd bij de afdeling Vergunningen van de gemeente Den Haag en administratief onderzoek gedaan.
1.3
De afdeling Vergunningen heeft aan verweerder de volgende gegevens verstrekt:
- een bij de horecabalie van de gemeente Den Haag ingediende aanvraag van 26 juli 2018 door [A] van café restaurant [X] te Den Haag voor het bijschrijven van leidinggevenden APV/Drank –en Horecawet.
- een afschrift van de op 16 augustus 2018 verleende "exploitatievergunning horeca-inrichting (Dierenselaan 184 te Den Haag)", waarin [eiseres] , staat vermeld als leidinggevende.
- een op 23 juli 2018 via de website van de gemeente Den Haag ontvangen formulier "wijziging leidinggevenden", waarin door de vergunninghouder, [A] , als leidinggevende voor 20 uur per week bij café restaurant [X] te Den Haag wordt aangemeld, [eiseres] .
- een arbeidsovereenkomst (0 uren contract) d.d. 23 juli 2018 met betrekking tot café restaurant [X] te Den Haag, waarin als werkgever, [A] en als werknemer, [eiseres] , staat vermeld. Dit document is voorzien van twee handtekeningen. In dit document staat vermeld dat de werknemer met ingang van 23 juli 2018 in dienst treedt als oproepkracht in de functie van horecamedewerker voor minimaal 0 en maximaal 20 uur per week.
1.4
Ook heeft verweerder Suwinet geraadpleegd. Daaruit is niet gebleken van inkomsten uit arbeid door eiseres bij café restaurant [X] te Den Haag.
1.5
Naar aanleiding van de hiervoor vermelde bevindingen heeft verweerder eiseres bij brief van 14 maart 2019 verzocht om vóór 28 maart 2019 de arbeidsovereenkomst met café restaurant [X] te Den Haag alsmede loonoverzichten van café restaurant [X] over de periode van 23 juli 2018 tot en met 14 maart 2019 over te leggen. Ook heeft verweerder haar gevraagd alle afschriften van alle betaal –en spaarrekeningen in te leveren over het tijdvak van 9 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019.
1.6
Bij besluit van 8 april 2019 heeft verweerder vanaf 1 april 2019 de uitbetaling van de bijstand tijdelijk gestopt omdat eiseres de gevraagde gegevens niet heeft aangeleverd. Tevens is zij in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens alsnog vóór 22 april 2019 over te leggen.
1.7
Op 11 april 2019 heeft een horecacontrole plaatsgevonden bij café Laberne. In het rapport van het HEIT staat vermeld dat eiseres daar werkend is aangetroffen. Tevens staat vermeld dat eiseres toen heeft verklaard dat zij als leidinggevende op de vergunning had gestaan bij café [X] .
1.8
Bij besluit van 23 april 2019 heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand met ingang van 1 april 2019 opgeschort omdat eiseres niet de gevraagde stukken heeft aangeleverd. Eiseres is er voorts op gewezen dat als zij niet vóór 7 mei 2019 de gevraagde gegevens aanlevert, de bijstandsuitkering vanaf 1 april 2019 wordt ingetrokken.
1.9
Bij primair besluit I heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per 1 april 2019 ingetrokken op de grond dat zij de gevraagde informatie niet heeft aangeleverd en ook geen contact met de gemeente Den Haag hierover heeft opgenomen.
1.1
Omdat zonder de gevraagde gegevens ook het recht op bijstand vanaf 23 juli 2018 niet langer kon worden vastgesteld, heeft verweerder bij primair besluit II het recht op bijstand over de periode van 23 juli 2018 tot en met 31 maart 2019 herzien en van eiseres de ten onrechte over die periode betaalde bijstand teruggevorderd.
2.
Verweerder heeft het bezwaar gericht tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerders standpunt ten aanzien van primair besluit I berust er op dat eiseres de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd en dat zij ook geen contact heeft opgenomen om hierover opheldering te verschaffen. Ook tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres geen gegevens ingeleverd, terwijl zij in redelijkheid daarover kon beschikken. Verweerder kon hierdoor het recht op bijstand vanaf 1 april 2019 niet vaststellen. Ten aanzien van primair besluit II stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen melding heeft gemaakt van de arbeidsovereenkomst met café restaurant [X] en dat zij per 23 juli 2018 als leidinggevende aan het werk is gegaan bij dit café restaurant. Ook heeft eiseres in bezwaar hierover geen openheid van zaken gegeven en heeft zij geen inzage geboden in de gevraagde bankafschriften. Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting kon per 23 juli 2018 het recht op bijstand van eiseres niet langer worden vastgesteld.
3. Eiseres heeft in beroep betwist dat zij per 23 juli 2018 bij café restaurant [X] aan het werk is gegaan en dat zij daar een van de leidinggevenden is. Volgens haar heeft de eigenaar van café restaurant [X] valsheid in geschrifte gepleegd. Zij vermoedt dat de eigenaar zonder haar medeweten gebruik heeft gemaakt van haar gegevens. Zij heeft daarvan volgens eigen zeggen ook aangifte gedaan. Verweerder is hiervan in bezwaar op de hoogte gesteld, maar heeft daar ten onrechte bij de besluitvorming geen rekening mee gehouden. De herziening en terugvordering is volgens eiseres daarom voorbarig. Zou verweerder er bij blijven dat er sprake is van schending van de inlichtingenverplichting, dan zou dat tot gevolg moeten hebben intrekking van het recht op bijstand per 1 april 209 en geen herziening van de daarvoor liggende periode.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
Intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw
4.1
Eiseres is niet opgekomen tegen het besluit van 23 april 2019 waarbij het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 april 2019 is opgeschort. Dat besluit is inmiddels in rechte onaantastbaar, zodat slechts ter beoordeling voorligt of de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 april 2019 ingevolge artikel 54, vierde lid, van de Pw in rechte stand kan houden.
4.2
Het antwoord daarop hangt af van de vraag of eiseres verzuimd heeft binnen de in het opschortingsbesluit gestelde termijn de gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Is dat het geval, dan moet vervolgens worden nagegaan of eiseres hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3
Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor het recht op bijstand en evenmin dat eiseres ze niet heeft verstrekt vóór de gestelde termijn van 7 mei 2019. Anders dan eiseres aanvoert, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij het arbeidscontract en de loonoverzichten niet kon verstrekken, maar zij heeft niet door middel van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij verweerder hiervan voor het einde van de hersteltermijn op de hoogte heeft gesteld. De enkele, ter zitting ingenomen, niet onderbouwde stelling dat zij heeft gebeld met verweerder, is daarvoor niet genoeg. Ook voor de stelling dat de eigenaar van het caférestaurant [X] de handtekening van eiseres heeft vervalst, zij daarvan niet op de hoogte was en daardoor de stukken niet kon verstrekken, heeft eiseres geen begin van bewijs geleverd door bijvoorbeeld een aangifte of schriftelijke verklaring van de eigenaar van café restaurant [X] , te verstrekken. Ook valt niet in te zien waarom eiseres de gevraagde afschriften van haar betaal –en spaarrekeningen niet heeft kunnen overleggen. Ter zitting heeft zij gesteld dat zij niet had begrepen dat zij haar rekeningafschriften moest verstrekken. Nu dit wel duidelijk blijkt uit de brief van 14 maart 2019 komt dit voor haar rekening en risico.
4.4
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw is voldaan. Verweerder was daarom bevoegd de bijstand van eiseres met ingang van 1 april 2019 in te trekken. Wat eiseres heeft aangevoerd, levert geen grond op voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw en de terugvordering
4.5
De rechtbank stelt voorop dat met betrekking tot dit besluit de te beoordelen periode loopt van 23 juli 2018 tot en met 31 maart 2019.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de in 1.3 vermelde onderzoeksbevindingen voldoende grond voor de conclusie dat eiseres in de periode in geding (leidinggevende) werkzaamheden heeft verricht voor café restaurant [X] te Den Haag.
4.7
Eiseres heeft evenwel aangevoerd dat die bevindingen niet ten grondslag mogen worden gelegd aan de besluitvorming, omdat sprake is van valsheid in geschrifte. Zij heeft de arbeidsovereenkomst niet ondertekend en heeft in die periode ook niet (als leidinggevende) bij café restaurant [X] gewerkt. Het ligt dan op de weg van eiseres om haar standpunt te onderbouwen en twijfel te zaaien ten aanzien van de juistheid van de onderzoeksbevindingen. Hierin is zij niet geslaagd. Zij heeft slechts gesteld dat zij aangifte heeft gedaan bij de politie wegens valsheid in geschrifte en dat de eigenaar van café restaurant [X] aan haar heeft bekend dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Voor de gestelde valsheid in geschrifte heeft eiseres echter geen begin van bewijs geleverd. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van valsheid in geschrifte. Het enkele gegeven dat in Suwinet geen inkomsten staan vermeld, levert evenmin een bevestiging op van valsheid in geschrifte in die periode. Ook staat dat gegeven er niet aan in de weg dat eiseres in die periode wel op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken (…)”.
4.8
Eiseres heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van het arbeidscontract met café restaurant [X] alsmede de door haar in die periode (als leidinggevende) verrichte werkzaamheden. Nu zij daar desgevraagd ook geen openheid van zaken over heeft gegeven en ook geen inzage heeft geboden in de gevraagde bankafschriften kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Verweerder was dan ook op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden om het recht op bijstand van eiseres in te trekken over de te beoordelen periode.
4.9
De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiseres tegen de terugvordering geen zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd. Dit deel van het bestreden besluit blijft daarom hier verder onbesproken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juni 2020 door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2016; ECLI:NL:CRVB:2016:3021