ECLI:NL:CRVB:2015:2938
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J.P.M. Zeijen
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische afzakker
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het Uwv over zijn WIA-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege knie- en nekklachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellant was het niet eens met de mate van arbeidsongeschiktheid die was vastgesteld op 68%. In bezwaar werd deze mate aangepast naar 63,07%, wat leidde tot het bestreden besluit van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv en dat appellant onvoldoende had aangetoond dat hij meer beperkingen had dan aangenomen. Appellant stelde dat hij ten onrechte niet als medische afzakker was aangemerkt, maar de rechtbank vond dat er geen objectieve medische noodzaak was aangetoond voor het minder gaan werken. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant geen nieuwe relevante medische gegevens had overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.