ECLI:NL:CRVB:2022:2486
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid en de status als medische afzakker
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die werkzaam was als verpleegkundig specialist. Appellante was in dienst van betrokkene en had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 70,74%, maar na bezwaar van betrokkene werd deze herzien naar 41,43% op basis van een praktische schatting. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat er geen objectieve medische noodzaak was vastgesteld voor het verlagen van de arbeidsuren door appellante.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij op advies van haar cardioloog minder uren was gaan werken. De Raad heeft de medische rapporten van de cardiologen in overweging genomen, waarin werd bevestigd dat er een medische noodzaak was voor appellante om haar uren te reduceren. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de verzekeringsarts dat sprake was van een medische afzakker, terecht had onderschreven. De Raad concludeerde dat appellante als gevolg van een objectieve medische noodzaak minder uren had moeten werken en dat zij dus als medische afzakker moest worden aangemerkt.
De uitspraak leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante. De Raad heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de proceskosten van appellante vastgesteld op € 1.518,- voor rechtsbijstand en € 30,24 voor reiskosten, plus het griffierecht van € 136,-.