ECLI:NL:CRVB:2019:2672
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die als betonafwerker heeft gewerkt. Appellant meldde zich ziek op 9 juli 2013 met rugklachten en gehoorklachten en diende op 11 april 2015 een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Het Uwv kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 48,50%. Na bezwaar werd deze mate aangepast naar 35,40%. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
Appellant voerde aan dat zijn medische beperkingen groter waren dan door de verzekeringsartsen aangenomen en dat er rekening gehouden moest worden met zijn structurele overwerk in de jaren voorafgaand aan zijn ziekmelding. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet in geschil was. De Raad oordeelde dat de medische gegevens uit 2012 geen steun boden voor het standpunt van appellant dat de wijziging in arbeidsuren op medische instigatie was gebeurd. De Raad bevestigde dat er geen objectieve medische redenen waren voor de werkvermindering en dat het Uwv op juiste gronden had gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.