1.4.De door appellant tegen deze besluiten gemaakte bezwaren heeft het Uwv bij besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat het contract van appellant in 2005 is ontbonden door de kantonrechter. Dat is een andere reden dan dat hij om medische reden lager beloond werk is gaan doen of de arbeidsomvang terugbracht zonder zich ziek te melden. Ook heeft er geen urenvermindering plaatsgevonden op advies van een behandelend arts of bedrijfsarts. Op grond hiervan is geen sprake van een medische afzakker.
Over de aanvraag van een Amber-beoordeling heeft het Uwv overwogen dat appellant niet met medische stukken heeft aangetoond dat er een toename is geweest van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak, zodat de aanvraag niet in behandeling is genomen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzoek om terug te komen van de vaststelling van de maatman niet deugdelijk is onderbouwd en het dossier ook verder onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat appellant aan te merken is als medische afzakker. Ook heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank het Amber-verzoek terecht afgewezen, omdat het verzoek niet is gedaan binnen vijf jaar na de WIA-beoordeling in 2012.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij is aan te merken als een medische afzakker. Sedert 2004 is sprake van recidiverende depressies. Ter ondersteuning heeft hij verwezen naar de medische stukken in het dossier en de (verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige) contra-expertise van 17 en 19 september 2021 van het Expertise Orgaan, uitgebracht in de procedure 21/2420 ZW over de EZWb per 4 november 2019. Met betrekking tot de Amber-aanvraag heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voor de beoordeling van deze aanvraag de datum van het verzoek relevant heeft geacht. Van belang is dat in zijn geval sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na 16 juli 2012. Ten onrechte heeft het Uwv daartoe geen onderzoek gedaan.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Tussen partijen is allereerst in geschil of het Uwv appellant terecht niet heeft aangemerkt als medische afzakker.
4.1.2.Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid moet volgens vaste rechtspraakin beginsel als maatman te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk heeft verricht voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een medische afzakker.
4.1.3.Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak.
4.1.4.Appellant heeft geen gegevens overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat hij als gevolg van een objectief medische noodzaak vanaf 2004 lager beloonde werkzaamheden is gaan verrichten of om medische redenen de arbeidsurenomvang heeft teruggebracht zonder zich ziek te melden. De enkele stelling van appellant dat hij vanaf 2004 diverse depressieve periodes heeft gekend, is daarvoor onvoldoende. Niet is gebleken van ziekmeldingen tijdens de WW-perioden. Ook ontbreken in de gedingstukken gegevens over ziekmeldingen en verzuimperiodes tijdens de aangegane dienstverbanden of medische rapporten naar aanleiding van ziekmeldingen. Evenmin heeft appellant gegevens in geding gebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat zijn urenvermindering met ingang van 1 juni 2008 heeft plaatsgevonden na overleg met of op advies van zijn behandelende artsen of een bedrijfsarts.
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de zich in het dossier bevindende medische informatie van zijn behandelaars over de periode van 2004 tot en met 2012. Deze informatie door appellant is overlegd in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 11 mei 2012. Deze stukken zijn in die procedure door een verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds betrokken bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant voor zijn arbeidsmogelijkheden per 16 juli 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor een urenbeperking en met inachtneming van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellant geschikt bevonden voor het verrichten van werkzaamheden in passende functies voor een volledige werkweek. Gelet hierop kan deze medische informatie niet leiden tot het standpunt dat er sprake is van een medische afzakker. Ook de in hoger beroep overgelegde contra-expertise bevat geen overtuigende medische gegevens waaruit moet worden afgeleid dat urenvermindering of het aanvaarden van lager beloonde arbeid medisch noodzakelijk was. De bij de expertise gevoegde bijlagen van de arbodienst uit 2004 zien op een ziekmelding van 30 juni 2004 en op een volledige werkhervatting in de eigen functie rond 1 september 2004.
4.2.1.Tussen partijen is verder in geschil of het Uwv het verzoek van appellant om een Amber-beoordeling terecht niet in behandeling heeft genomen.
4.2.2.Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA (tekst tot 16 december 2017) bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een
WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.2.3.Appellant heeft er terecht op gewezen dat de rechtbank ten onrechte de datum van het verzoek om een Amber-beoordeling relevant heeft geacht voor de beoordeling van het verzoek. Gelet op het bepaalde van artikel 55, eerste lid, van de Wet WIA is bij de toepassing daarvan aan de orde de vraag of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na 16 juli 2012.
4.2.4.Het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat appellant ter ondersteuning van zijn aanvraag geen medische gegevens heeft ingebracht, die betrekking hebben op de periode van vijf jaar na 16 juli 2012, waaruit volgt dat er een toename is (geweest) van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Bij een aanvraag in het kader van artikel 55 van de Wet WIA mag van de belanghebbende worden verwacht dat ten minste een begin van bewijs wordt aangedragen dat sprake is van een toename van medische beperkingen. Eerst dan rust op het Uwv de verplichting daarnaar een onderzoek in te stellen. Deze rechtspraakdie gevormd is onder artikel 43a van de WAO is evenzeer van toepassing op het overeenkomstige artikel 55 van de Wet WIA. Appellant heeft in bezwaar slechts een besluit van de gemeente Amsterdam van 7 februari 2014 overgelegd waarin hem vanwege gezondheidsklachten tot 31 december 2014 ontheffing van de sollicitatieplicht is verleend. Dit besluit is niet gemotiveerd en geeft geen inzicht in de aard en ernst van de medische klachten van appellant en appellant heeft geen stukken uit de behandelend sector overgelegd die zijn klachten onderbouwen. Gelet hierop heeft het Uwv in dit besluit geen aanleiding hoeven te zien nader onderzoek te doen.
4.2.5.Uit 4.2.1 tot en met 4.2.4 volgt dat het Uwv het verzoek om een Amber-beoordeling terecht niet in behandeling heeft genomen.