ECLI:NL:CRVB:2023:477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
21/2546 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische afzakker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een betrokkene die sinds 1 juni 2008 werkzaam was bij een IT-bedrijf en zich op 19 november 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Per 1 januari 2017 werd zijn contracturen teruggebracht van 40 naar 32 uur per week. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar betrokkene maakte bezwaar tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid en de status als 'medische afzakker'. De rechtbank oordeelde in het voordeel van betrokkene, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad oordeelde dat betrokkene niet voldoende had onderbouwd dat de urenvermindering een objectief medische noodzaak had. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad concludeerde dat er geen medische onderbouwing was voor de vermindering van uren en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene als medische afzakker moest worden aangemerkt.

Uitspraak

21 2546 WIA

Datum uitspraak: 15 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 juni 2021, 20/3056 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [gemachtigde] een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was sedert 1 juni 2008 werkzaam bij [naam B.V.] (werkgeefster) in een IT-functie voor 40 uur per week. Betrokkene heeft zich met ingang van 19 november 2015 ziek gemeld voor zijn werk met lichamelijke en psychische klachten. Met ingang van 1 januari 2017 is hij hersteld gemeld. In onderling overleg tussen werkgeefster en betrokkene zijn met ingang van die datum de contracturen teruggebracht tot 32 per week. Op 11 december 2017 heeft betrokkene zich opnieuw ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2019 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 9 december 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 74,11%. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juli 2020. Deze arts heeft na haar onderzoek geconcludeerd dat betrokkene niet is aan te merken als een zogenoemde medische afzakker, omdat er medisch gezien geen reden was om zijn contractsomvang terug te brengen naar 32 uur per week. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aangevoerd dat het Uwv hem ten onrechte niet als medisch afzakker heeft aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat betrokkene met rapport van GZ-psycholoog S. de Bel van 26 oktober 2016 voldoende onderbouwd heeft dat aan de urenvermindering met ingang van 1 januari 2017 een objectief medische noodzaak ten grondslag lag. Betrokkene moet daarom als een medische afzakker worden aangemerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv, onder verwijzing naar het bij de rechtbank ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 november 2020, aangevoerd dat er geen objectief medische noodzaak was om met ingang van 1 januari 2017 minder uren te gaan werken. Er is niet voldaan aan het beoordelingskader van medische afzakker, waardoor de maatgevende arbeid vastgesteld moet worden op 32 uur per week.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het Uwv bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene terecht is uitgegaan van de werkzaamheden in de
IT-functie voor 32 uur per week en hem niet heeft aangemerkt als medische afzakker.
4.2.
Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid moet volgens vaste rechtspraak in beginsel als maatman worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk heeft verricht voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8699). Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker.
4.3.
Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2938).
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 november 2020 het verloop van de re-integratie van betrokkene vanaf 19 november 2015 tot 1 januari 2017 beschreven. Er is volgens deze arts geen informatie van een behandelaar beschikbaar waaruit blijkt dat die betrokkene heeft aangeraden om minder uren te gaan werken. Ook blijkt dat niet uit het dossier van de bedrijfsarts van destijds. Het advies van psycholoog De Bel in het rapport van 26 oktober 2016 om het aantal uren dat met de computer werd gewerkt terug te brengen in het kader van re-integratie, was geen advies om de contracturen terug te brengen. De Bel had het daarbij over de toenmalige werkomstandigheden, die niet gunstig waren voor betrokkene. Bij aanpassing van de toenmalige werkomstandigheden verwachtte zij nog verbetering van de belastbaarheid. Er was verder ook geen sprake van een situatie dat geen ziekmelding had plaatsgevonden in combinatie met het verminderen van de contractomvang, maar sprake van een situatie van in overleg tussen werkgeefster en betrokkene zich beter melden en daarbij het contract in uren terugbrengen.
4.5.
Anders dan de rechtbank volgt de Raad deze op inzichtelijke wijze uiteengezette motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het rapport van De Bel van 26 oktober 2016 is uitgebracht, zoals ter zitting is komen vast te staan, in het kader van de Wet verbetering poortwachter ten behoeve van de
re-integratie van betrokkene. In het rapport ontbreekt een advies om de arbeidsurenomvang om medische redenen structureel terug te brengen. In het rapport van De Bel zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat aan de urenvermindering met ingang van
1 januari 2017 een objectief medische noodzaak ten grondslag lag. Voor dat oordeel is evenmin een aanknopingspunt te vinden in het Actueel oordeel van bedrijfsarts M.M. Lucas van 5 augustus 2019. Ook uit de in dit dossier beschikbare medische gegevens van de diverse behandelaren van betrokkene, waaronder de huisarts, de psychiater en de MDL-arts, blijkt niet dat zij aangeven dat betrokkene ten gevolge van zijn klachten niet meer in staat was tot het verrichten van zijn werkzaamheden in de voor hem normale omvang. Dat bij betrokkene door het Autisme Kenniscentrum in het rapport van 14 mei 2018 de diagnose autismespectrumstoornis is gesteld, een ontwikkelingsstoornis die al vanaf de vroege kindertijd aanwezig was, maakt evenmin dat betrokkene vanwege een objectief medische noodzaak zijn arbeidsurenomvang moest terugbrengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat het klachtenbeeld al aanwezig was voor 1 januari 2017, maar dat dit niet betekent dat de gestelde diagnose tot een ander oordeel over de belastbaarheid zou moeten leiden. Betrokkene is met de aandoening in staat geweest langdurig arbeid te verrichten. De in hoger beroep door Uwv overgelegde formulieren Melding van volledig herstel van 21 november 2016 en van 28 juli 2017, uitgaande van 19 november 2015 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, bevatten, anders dan betrokkene heeft aangevoerd, geen mededeling of aanwijzing dat betrokkene met ingang van 1 januari 2017 slechts hersteld is gemeld voor een arbeidsomvang van 32 uur per week. De conclusie is dat betrokkene niet voldoende heeft onderbouwd dat aan de urenvermindering met ingang van
1 januari 2017 een objectief medische noodzaak ten grondslag lag. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat betrokkene aangemerkt moet worden als een medische afzakker.
4.6.
De overwegingen onder 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld als voorzitter en C. Karman en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) E.X.R. Yi