In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een betrokkene die sinds 1 juni 2008 werkzaam was bij een IT-bedrijf en zich op 19 november 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Per 1 januari 2017 werd zijn contracturen teruggebracht van 40 naar 32 uur per week. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar betrokkene maakte bezwaar tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid en de status als 'medische afzakker'. De rechtbank oordeelde in het voordeel van betrokkene, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad oordeelde dat betrokkene niet voldoende had onderbouwd dat de urenvermindering een objectief medische noodzaak had. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad concludeerde dat er geen medische onderbouwing was voor de vermindering van uren en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene als medische afzakker moest worden aangemerkt.