ECLI:NL:CRVB:2015:1665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aansprakelijkheidsverzoek van ambtenaar wegens werkomstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, een ambtenaar in dienst van de provincie Drenthe, had het college van gedeputeerde staten verzocht om aansprakelijkheid te erkennen voor de materiële en immateriële schade die zij had geleden door de wijze waarop het college met haar en haar belangen tijdens haar dienstverband was omgegaan. De Raad oordeelde dat, hoewel er in elke werkomgeving minder prettige situaties kunnen voorkomen, deze niet automatisch als buitensporige werkomstandigheden kunnen worden aangemerkt, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Appellante had niet aangetoond dat er objectieve factoren waren die als buitensporig konden worden beschouwd.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld. De rechtbank had vastgesteld dat de zorgplicht van de werkgever zich uitstrekt tot het voorkomen van psychisch ziekmakende werkomstandigheden, maar dat deze zorgplicht niet zo ver gaat dat de werkgever op voorhand bescherming moet bieden tegen alle mogelijke problemen op de werkvloer. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende feiten had aangedragen om haar stelling van buitensporige werkomstandigheden te onderbouwen.
De uitspraak benadrukt dat de zorgplicht van de werkgever niet betekent dat alle onprettige situaties op de werkvloer als buitensporig moeten worden gekwalificeerd. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellante had aangevoerd, niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van abnormale of excessieve werkomstandigheden. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor appellante om concrete feiten aan te dragen ter onderbouwing van haar claims.