Uitspraak
18.5001 AW
De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. G .L. van de Beek, R. Noordzij en C. G .M. Bakx.
OVERWEGINGEN
15 juni 2016 heeft de minister dit verzoek afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 23 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen voor haar stelling dat objectief sprake was van buitensporige werkomstandigheden, in die zin dat zij jarenlang stelselmatig is gepest, terwijl de leiding daarbij onvoldoende heeft ingegrepen. Appellante heeft zich op
6 juni 2015 ziekgemeld en heeft pas medio 2016 voor het eerst melding gemaakt van pestgedrag. De toenmalige leidinggevenden van appellante hebben te kennen gegeven dat regelmatig verzuimgesprekken hebben plaatsgevonden. Hierbij heeft appellante gemeld dat de oorzaak van de ziekte vooral is gelegen in trauma’s uit het verleden. Volgens de minister is mogelijk pestgedrag daarbij nooit gemeld of ter sprake gekomen en hebben de toenmalige leidinggevenden ook geen signalen ontvangen die daar op wezen. De leidinggevenden hebben wel erkend dat er spanningen waren binnen het team en dat er problemen waren op het vlak van samenwerking en werkklimaat. Ook was het taalgebruik binnen het team niet altijd even gepast en werd er soms grove taal gebezigd. Hierover is in teamverband en met de medewerkers individueel gesproken en er zijn duidelijke afspraken over gemaakt. De leidinggevenden hebben volgens de minister bevestigd dat in dit verband geen van de betrokken medewerkers pestgedrag ter sprake heeft gebracht.
BESLISSING
K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2019.