ECLI:NL:RBDHA:2016:10553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding en aansprakelijkheid in het kader van re-integratie en ontslag van een ambtenaar met fibromyalgie en depressieve klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van Lisse, verweerder. Eiseres had een verzoek ingediend om schadevergoeding en aansprakelijkheid in verband met haar ontslag en re-integratie. Eiseres was sinds 2003 werkzaam bij de gemeente en had sinds 2006 regelmatig uitval door gewrichtsklachten, waarbij in 2007 fibromyalgie werd vastgesteld. Ondanks aangeboden aangepast werk, heeft eiseres zich niet in staat geacht om haar werkzaamheden te hervatten, wat leidde tot haar ontslag per 1 januari 2011. Eiseres stelde dat haar klachten verergerd waren door de wijze waarop verweerder haar re-integratie had begeleid en dat er een verband bestond tussen haar klachten en haar werkzaamheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan zijn zorgplicht heeft voldaan en dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de klachten van eiseres en haar werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de re-integratieopdracht en het ontslag rechtmatig waren. Eiseres had onvoldoende meegewerkt aan haar re-integratie en de rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding door verweerder op goede gronden was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de vordering af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de werkgever als de werknemer in het kader van re-integratie en de zorgplicht van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8257 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. W.G.H. van de Wetering),
en

het college van burgemeester en wethouders van Lisse , verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.C. Vercammen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2014 heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van een schadevergoeding afgewezen
Bij besluit van 30 september 2015, verzonden op 5 oktober 2015, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2015.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon 1] .

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres was sinds 2003 werkzaam bij de gemeente [gemeente] , laatstelijk als administratief medewerkster voor 24 uur per week. Vanaf 2006 is zij regelmatig uitgevallen door gewrichtsklachten. In 2007 heeft de reumatoloog bij haar fibromyalgie geconstateerd. In het kader van de re-integratie heeft verweerder eiseres op advies van de bedrijfsarts in augustus 2009 aangepast werk aangeboden, bestaande uit het geheel in eigen tempo, zonder deadlines, werken aan een website van de gemeente. De arbeidsdeskundige van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft deze werkzaamheden in november 2009 als passend aangemerkt. Sinds februari 2010 is eiseres ook onder behandeling voor depressieve klachten. Vanaf maart 2010 heeft zij gedurende enkele maanden op drie dagen in de week gedurende drie uur per dag het aangepaste werk verricht. Na de zomervakantie heeft eiseres de bedrijfsarts op 1 september 2010 gemeld dat zij het aangepaste werk niet kon verrichten; de bedrijfsarts heeft eiseres arbeidsgeschikt geacht voor dit werk voor driemaal drie uur per dag per werkweek.
Bij besluit van 9 september 2010 heeft verweerder eiseres de dienstopdracht gegeven om op 15 september 2010 het aangepaste werk te hervatten. Bij niet verschijnen zou de doorbetaling van de bezoldiging worden gestaakt. Eiseres is niet verschenen. In overleg heeft zij van 15 september 2010 tot de uitslag van een nieuw deskundigenonderzoek van het UWV verlof opgenomen. Op 25 oktober 2010 heeft ook de verzekeringsgeneeskundige van het UWV eiseres per 1 september 2010 geschikt geacht voor het aangepaste werk voor driemaal drie uur per dag per werkweek.
Op 2 november 2010 heeft verweerder eiseres opgeroepen om op 4 november 2010 het aangepaste werk te hervatten en te kennen gegeven dat de bezoldiging zou worden gestaakt indien zij niet zou verschijnen. Bij besluit van 4 november 2010 heeft verweerder de bezoldiging per die datum gestaakt, omdat eiseres zonder bericht niet was verschenen, en haar opgeroepen om het aangepaste werk op 10 november 2010 te hervatten. Daarbij heeft verweerder vermeld dat ontslag zal worden verleend indien zij niet verschijnt. Eiseres is niet verschenen.
Bij besluit van 8 december 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 februari 2011, heeft verweerder eiseres per 1 januari 2011 ontslag verleend op grond van artikel 8:5a van de Collectieve Arbeidsvoorwaarden regeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
Bij uitspraak van deze rechtbank van 28 december 2011 is het beroep van eiseres tegen het besluit van 24 februari 2011 gegrond verklaard en is het besluit van 24 februari 2011 vernietigd. De rechtbank heeft het primaire besluit van 8 december 2010 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit (ECLI:NL:RBSGR:2011:30341).
Bij uitspraak van 11 juli 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad, ECLI:NL:CRVB:2013:959) in hoger beroep de uitspraak van deze rechtbank van 28 december 2011 vernietigd en het beroep tegen het besluit van 24 februari 2011 ongegrond verklaard.
1.2
Eiseres heeft verweerder bij brief van 11 november 2014 verzocht om toekenning van een schadevergoeding. In 2007 zijn bij eiseres gezondheidsklachten ontstaan. Hoewel verweerder reeds sinds 12 december 2007 op de hoogte was van de nader gestelde diagnose fibromyalgie, werd van eiseres in de periode van 2007 tot en met 12 augustus 2009 (datum hernieuwde uitval) gevergd een arbeidsprestatie te leveren als ware er geen medische beperkingen. Zij acht van grote betekenis dat haar de in het vooruitzicht gestelde re-integratie door middel van inzet van het zogenoemde MER-programma (multidisciplinaire eerstelijns re-integratie) is onthouden. Verweerder is voorbijgegaan aan het advies van de behandelend psycholoog, die heeft gewaarschuwd voor de schadelijke gevolgen van een geforceerde tewerkstelling voor (onder meer) de depressieve klachten, het daardoor veroorzaakte contactvermijdende gedrag en de negatieve effecten voor de op het herstel van eiseres gerichte behandelingen. Eiseres stelt dat reeds in het algemeen moet worden geoordeeld dat verweerder zich weinig gelegen heeft laten liggen aan dringende adviezen en verzoeken uit de behandelende sector van eiseres om rekening te houden met haar specifieke aandoeningen. Het resultaat is dat eiseres thans thuis zit met een aanzienlijk gereduceerd inkomen, zij heeft een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA), en gebukt gaat onder fysieke en psychische klachten. Weliswaar kan verweerder niet worden verweten dat zij aan de basis van het ontstaan van die klachten heeft gestaan, maar voor eiseres is duidelijk dat de verergering ervan en de door de haar gegeven behandeling veroorzaakte emotionele schade een direct verband hebben met het in onvoldoende mate invulling geven aan de zorgplicht die op verweerder als overheidswerkgever rust. Eiseres wenst een tegemoetkoming in de door haar geleden immateriële schade.
1.3
Bij besluit van 17 december 2014 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen. Eiseres heeft onvoldoende meegewerkt aan haar re-integratie, waarna haar ontslag is verleend. Dat is de oorzaak dat zij zich in een uitkeringssituatie bevindt en niet omdat verweerder zich niet aan zijn zorgplicht zou hebben gehouden. Aan eiseres is in het kader van re-integratie aangepast werk geboden. Bij eiseres bestaan sinds 2007 klachten (fibromyalgie en depressieve klachten). Er bestaat geen verband tussen de handelwijze van verweerder en de gestelde schade bij eiseres, schade die overigens niet concreet is gemaakt.
Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Raad van 11 juli 2013.
Eiseres heeft bij brief van 29 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij stelt dat het ontslag niet door haar zelf in de hand is gewerkt, maar dat dit uiteindelijk het resultaat is van het niet realiseren van het op haar situatie toegesneden MER-programma naast tewerkstelling in een ongeschikte werkomgeving. De schade bestaat uit materiële schade in verband met een inkomensachteruitgang en immateriële schade in verband met de door haar gegeven behandeling veroorzaakte spanningen, frustraties en (daarmee) leedtoevoeging.
Eiseres is op 18 mei 2015 gehoord in het kader van haar bezwaar.
Bij brief van 3 juni 2015 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken stukken in te dienen waarmee oorzakelijk verband tussen de ziekte van eiseres en haar werkzaamheden voor de gemeente wordt onderbouwd. Verzocht is om aan te geven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot haar ziektes; welke oorzaken ten grondslag liggen aan haar ziektes en of er een oorzakelijk verband aanwezig is tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de ziektes. Tevens is verzocht om afschriften van de medische rapportages van de behandelend artsen over te leggen over de periode van 2006 tot dan toe.
Bij brief van 6 juli 2015 heeft eiseres nadere stukken ingediend:
1.4
Bij besluit van 30 september 2015, verzonden op 5 oktober 2015, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 13 november 2015 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 30 september 2015 ten grondslag gelegd dat eiseres ter zake van de fibromyalgie in haar brief van 6 juli 2015 met zoveel woorden heeft gezegd dat dit een aandoening is waarvan niet kan worden gezegd dat die door het werk is ontstaan. Verweerder stelt vast dat eiseres bovendien geen medisch oordeel van een medisch specialist heeft overgelegd ter zake van de oorzaak van deze ziekte. Een oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden bij de gemeente en deze ziekte is niet aangetoond. Verweerder acht zich niet aansprakelijk voor eventuele schade als gevolg van deze ziekte.
Met betrekking tot de psychische ziekte stelt verweerder dat eiseres geen medisch oordeel van een psychiater heeft overgelegd over de oorzaken hiervan. Een oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden bij de gemeente en deze ziekte is niet aangetoond. Verweerder acht zich niet aansprakelijk voor eventuele schade als gevolg van deze ziekte.
Ten overvloede merkt verweerder op dat van een schending van de zorgplicht geen sprake is geweest. Niet is aangetoond dat het re-integratieproces en het ontslag oorzaken van het ontslag zijn geweest. Juist de opstelling van eiseres bij de re-integratie is de reden geweest van het ontslag. Dit ontslag is bij de hoogste rechterlijke instantie in stand gebleven. De gegeven re-integratieopdracht en het ontslag waren rechtmatig.
3 Eiseres heeft het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte causaal verband ontkent tussen de werkzaamheden bij de gemeente en de bij haar vastgestelde lichamelijke en psychische aandoening. Meer in het bijzonder gaat verweerder voorbij aan de vraag of de gezondheidstoestand van eiseres als zodanig is verslechterd als gevolg van de wijze waarop verweerder invulling heeft gegeven aan haar verantwoordelijkheid. Dit betreft niet alleen de werkzaamheden zelf, maar - in brede zin - het zorg dragen voor werkzaamheden die de gezondheid van eiseres niet bedreigen.
Verweerder brengt ten onrechte een splitsing aan tussen de lichamelijke en psychische klachten en de daardoor, maar ook door de aanhoudende frustraties ontstane en verergerde psychische klachten. Hieraan doet niet af dat het ontslagbesluit tot in hoogste bestuursrechtelijke instantie is bevestigd.
4 De Raad heeft in vaste rechtspraak als norm geformuleerd dat de (gewezen) ambtenaar, voor zover dit niet reeds voortvloeit uit de van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften, recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar (uitspraken van 21 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:240, en van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072).
Volgens vaste rechtspraak van de Raad strekt de zorgplicht van de werkgever zich mede uit tot het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn. De zorgplicht kan echter niet zo ruim worden opgevat dat van de werkgever wordt verlangd op voorhand bescherming te bieden tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen. De in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren die de schade zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen (uitspraken van 28 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1665, en 15 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8837).
Pas nadat is vastgesteld dat de aard van het werk dan wel de omstandigheden waaronder dat moest worden verricht - objectief beschouwd – als buitensporig moeten worden aangemerkt, komt de vraag aan de orde of er tussen die werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwijsbaar is (uitspraak van 23 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2383).
Voorts ligt in de rechtspraak besloten dat bij de vraag of sprake is van buitensporigheid wordt geabstraheerd van de bijzondere gevoeligheid van een individuele werknemer. Voor zover de werkomstandigheden van een betrokkene hem of haar juist vanwege de subjectieve omstandigheid van zijn of haar verhoogde kwetsbaarheid teveel zijn geworden, is niet voldaan aan de in de rechtspraak geformuleerde voorwaarde van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid (uitspraken van 27 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:660, en 28 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3470).
5 De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres in haar verzoek van 11 november 2014 heeft vermeld dat de gemeente niet kan worden verweten dat zij aan de basis van het ontstaan van de fysieke en psychische klachten heeft gestaan. Eiseres meent evenwel dat haar aandoeningen zijn verergerd door schending van de zorgplicht. In beroep heeft eiseres haar standpunt gewijzigd, zoals vermeld bij overweging 3.
5.1
Uit de uitspraak van de Raad van 11 juli 2013 volgt dat eiseres volledig ongeschikt was voor haar eigen werkzaamheden. Gelet op het oordeel van de bedrijfsarts en de deskundigenoordelen van het UWV waren de aangepaste werkzaamheden in het kader van haar re-integratie passend voor eiseres en werd zij in staat geacht om deze werkzaamheden gedurende driemaal drie uur per week te verrichten. Dat eiseres zich niet in staat achtte om haar werkzaamheden te hervatten is geen deugdelijke grond om de passende arbeid te weigeren die zij op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de CAR/UWO verplicht was te verrichten. Op grond hiervan is het besluit om eiseres per 1 januari 2011 ontslag te verlenen in stand gelaten. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan, zodat van de rechtmatigheid van het ontslag moet worden uitgegaan.
De rechtbank overweegt dat de rapportages van de behandelend artsen van eiseres en haar grieven met betrekking tot het MER-programma reeds in de procedures bij de rechtbank en de Raad aan de orde zijn gekomen. Dit heeft niet geleid tot het oordeel dat zich bijzonderheden hebben voorgedaan in het door verweerder gevolgde re-integratie traject.
Voor zover eiseres heeft gesteld dat haar geen aangepaste stoel is verstrekt, heeft verweerder onweersproken gesteld dat deze wel voor eiseres was besteld. Dat de stoel mogelijk niet bij eiseres is terechtgekomen, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van een bijzonderheid op grond waarvan de re-integratie niet met de benodigde zorgvuldigheid is begeleid. Eiseres had dit destijds bij verweerder, al dan niet via de bedrijfsarts, kunnen signaleren.
Hetgeen overigens is aangevoerd ter zake van de wijze waarop de re-integratie is verlopen, kan geen doel treffen.
5.2
Ter zake van de fibromyalgie overweegt de rechtbank meer in het bijzonder dat uit het rapport van de behandelend revalidatiearts [persoon 2] van 7 april 2008 blijkt dat bij eiseres pijnklachten zijn ontstaan vanaf begin 2007 en dat de reumatoloog bij eiseres de diagnose fibromyalgie heeft gesteld. Voorts is vermeld dat eiseres continue pijnklachten heeft, met toename door stress, huishoudelijke activiteiten en lang zitten. Er speelt vooral ook stress rondom de werksituatie.
Op grond hiervan is niet de conclusie gerechtvaardigd dat verband bestaat tussen het ontstaan respectievelijk de verergering van de lichamelijke aandoening (fibromyalgie) van eiseres en haar werkzaamheden bij de gemeente. Ook overigens is dit niet door eiseres met medische rapportages onderbouwd.
5.3
Ter zake van de psychische klachten (depressieve stoornis) overweegt de rechtbank dat het beroep zich op dit punt toespitst op de vraag of sprake is van in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. Het is aan eiseres om feiten aan te dragen ter onderbouwing van haar stelling dat van zo’n buitensporigheid sprake is.
Gelet op hetgeen is vermeld bij overweging 5.1 en nu eiseres ook overigens geen bijzondere factoren heeft aangevoerd, is de conclusie niet gerechtvaardigd dat sprake is geweest van buitensporige werkzaamheden. In de rapportage van GZ-psycholoog Ammerlaan van 16 september 2010 zijn als voornaamste oorzaken van de psychische klachten genoemd de pijnklachten ten gevolge van de fibromyalgie, eenzaamheid, frustratie over haar beperkingen en de afhankelijkheid van de hulp van de ex-man van eiseres. Dat daarnaast is vermeld dat eiseres zich op het werk langdurig overvraagd lijkt te hebben en dat zij moeilijk haar eigen grenzen heeft kunnen bewaken, wijst er eerder op dat de werkomstandigheden bij eiseres vanwege haar verhoogde kwetsbaarheid teveel zijn geworden. Dit maakt, gelet op de jurisprudentie genoemd bij overweging 4, dat evenmin is voldaan aan de in de rechtspraak geformuleerde voorwaarde van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid.
De vraag of tussen bedoelde werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwijsbaar is, behoeft, gelet op de uitspraak van de Raad van 23 juni 2016 geen nadere bespreking.
6 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het verzoek van eiseres op goede gronden afgewezen. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.