ECLI:NL:CBB:2024:226

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
22/765
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over boete voor vangletsel bij kuikens en de naleving van de Wet dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete van € 4.500,- die was opgelegd aan een pluimveebedrijf wegens overtreding van de Wet dieren. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had de boete opgelegd omdat het pluimveebedrijf niet zorgde voor de naleving van de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de kuikens tijdens het vangen. De rechtbank Rotterdam had eerder de uitspraak van de minister bevestigd, maar het pluimveebedrijf ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 17 oktober 2023 werd het rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) besproken, waarin werd vastgesteld dat er bij de kuikens ernstig letsel was geconstateerd. Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat het pluimveebedrijf de overtredingen had begaan, en dat de boete terecht was opgelegd. Wel werd de boete gematigd tot € 4.050,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kuikens bij het pluimveebedrijf ligt, ook al was een vangploeg ingehuurd voor het vangen van de kuikens. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor pluimveehouders om de voorschriften voor dierenwelzijn strikt na te leven.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] VOF, te [woonplaats] (het pluimveebedrijf) (gemachtigde: mr. G. Kranendonk)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2022, kenmerk ROT 20/6606,
in het geding tussen

het pluimveebedrijf ende Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri)

Procesverloop in hoger beroep

Het pluimveebedrijf heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:2740) (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting over het hoger beroep gegeven en een nader stuk ingediend.
De zitting was op 17 oktober 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Tevens is verschenen drs. [naam 2] namens de minister.

Grondslag van het geschil

1.1
Op 16 april 2019 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een slachthuis in [plaats 1] een inspectie uitgevoerd bij een koppel aangevoerde kuikens. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 25 april 2019 (rapport van bevindingen).
1.2
In het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder onder meer het volgende geschreven:
“Datum en tijdstip van de bevinding: Dinsdag 16 april 2019 omstreeks 14:20 uur.
Ik zag tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de antemortemscreening en bij de postmortem keuring dat er veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig (vleugel)letsel vertoonden. Ik heb daarom besloten een letseltelling uit te voeren.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar ter hoogte van de eerste overhanger, voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van koppel 12399, afkomstig van pluimveehouderij " [naam 1] " uit [plaats 2] (registratienummer: [nummer 1] ).
Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 1. De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van deze slachtdag en ik heb de identiteit van het lopende koppel kunnen verifiëren op de afkeurschermen die op diverse plaatsen in de panklaarafdeling gelokaliseerd zijn. Daarnaast ben ik geïnformeerd door de exploitant dat er begonnen was met de slacht van stal 1 van [naam 1] .
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie van de NVWA; K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paarsrood. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek zaten.
Ik heb van stal 1 in totaal vijf tellingen uitgevoerd. Alle controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was éénmaal 12.500 kuikens per uur (bij de 1e telling) en viermaal 12.000 kuikens per uur (bij de 2e t/m 5e telling). De bandsnelheid heb ik geverifieerd door in de controlekamer op het scherm te kijken waar de bandsnelheid wordt weergegeven.
In totaal heb ik per controle van twee minuten 416 kuikens gecontroleerd bij een bandsnelheid van 12.500 kuikens per uur en 400 kuikens bij een bandsnelheid van 12.000 kuikens per uur ervanuit gaande dat alle haken bezet waren.
- Koppel 12399 stal 1: tellingen respectievelijk omstreeks 14:20 uur, 14:55 uur, 15:22 uur, 17:19 uur en 18:02 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 15 letsels geteld, tijdens de tweede controle 9, tijdens de derde controle 11, tijdens de vierde controle 12 en tijdens de vijfde controle 12. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 3,61%, 2,25%, 2,75%, 3,00% en 3,00% wat een gemiddelde score geeft van 2,92%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
Argumentatie:
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
De letsels bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
De kuikens zijn handmatig gevangen door vangploeg PV [naam 3] BV (bijlage VKI [naam 1] stal 1).
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend.”
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen zoals beschreven in het rapport van bevindingen heeft de minister bij besluit van 23 augustus 2019 (het boetebesluit) het pluimveebedrijf een boete opgelegd van € 4.500,-, omdat hij als houder op de plaats van vertrek er niet voor zorgde dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren. Dit levert een overtreding op van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (Transportverordening).
1.4
De minister heeft bij de vaststelling van de hoogte van de op te leggen boete niet de
standaard bestuurlijke boete opgelegd conform artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (het Besluit), in samenhang met artikel 1.2 en de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. Het boetebedrag voor het beboetbare feit is namelijk op grond van artikel 2.5 van het Besluit verhoogd, omdat het pluimveebedrijf op 8 juni 2018 (boetezaaknummer [nummer 2] ) eerder beboet is voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar zijn verlopen sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. De boete is gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
1.5
Met het besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van het pluimveebedrijf tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van het pluimveebedrijf ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor het hoger beroep voor het bestreden besluit II dient te worden gelezen het bestreden besluit en voor eiseres en verweerder respectievelijk het pluimveebedrijf en de minister:
“4.2. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van wat er is beschreven in het rapport van bevindingen. In het rapport is duidelijk beschreven welk letsel van welke kleur en grootte de toezichthouders bij de kuikens hebben gezien, namelijk letsel bij de vleugel en borststreek met donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal 3 cm grootte. Ook staat in het rapport dat er is geteld volgens de instructie van de NVWA (bijlage 7 bij K-PL-WLZ-WV01) en wat het resultaat van die telling was. Uit die NVWA-instructie (de Toelichting vangletseltelling) volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter in doorsnee (diameter), die donkerrood gekleurd zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Bij het rapport van bevindingen zijn ook foto’s gevoegd ter illustratie van het letsel dat in het koppel is aangetroffen. Op die foto’s zijn duidelijk donkerrood-paarse bloedingen te zien. De rechtbank vindt in het betoog van eiseres dat zij de constateringen van de toezichthouder niet kan verifiëren ook geen grond om aan het rapport te twijfelen. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 11 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:477) waarin het CBb overweegt dat een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de nodige expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden en dat daarom niet lichtvaardig aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA voorbij kan worden gegaan. Ook is van belang dat het rapport is opgesteld door een toezichthouder van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen hij heeft waargenomen. De toezichthouders zijn bovendien getraind in het inschatten van de kleur en grootte van de bloedingen en er vindt een steekproefsgewijze controle plaats door een senior toezichthoudend dierenarts die erop is gericht de subjectiviteit van het oordeel over grootte en kleur van de bloedingen tot een minimum te beperken.
4.3.
Weliswaar wordt vangletsel niet tijdens het vangen maar achteraf op het slachthuis vastgesteld, maar dat maakt niet dat aan die beoordeling minder waarde toekomt. Integendeel, zoals verweerder eerder in andere vangletselzaken heeft toegelicht (zie bijv. ECLI:NL:RBROT:2021:10566) is het letsel pas goed zichtbaar als de kuikens ontdaan zijn van hun veren. Daarbij vindt het vangen plaats in een donkere stal en is niet ondenkbaar dat de aanwezigheid van een toezichthouder van invloed is op de wijze waarop de kuikens worden behandeld bij het vangen. Ook in het rapport van de WUR dat door verweerder in het bestreden besluit II wordt genoemd, wordt geconcludeerd dat de methode van het scoren van grote bloedingen aan de slachtlijn een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Daarnaast heeft het CBb meermaals geoordeeld (onder meer in de uitspraak ECLI:NL:CBB:2021:706) dat er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat de door de NVWA gehanteerde methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is.
4.4.
Het vaststellen van vangletsel achteraf, betekent wel dat moet worden uitgesloten dat het geconstateerde letsel niet tijdens het vangen maar op een later moment door een andere oorzaak is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter voldoende gemotiveerd dat het letsel dat wordt geteld niet tijdens transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2021:706. Ook verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:12231) waarin de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende vaststaat dat als een toezichthoudend dierenarts aan de slachtlijn donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal drie centimeter aan vleugel, poot of lichaam constateert, er sprake is van vangletsel.
4.5.
Dat de kuikens van eiseres in een patiostal worden gehouden maakt niet dat geen vangletsel kan ontstaan en worden geconstateerd bij haar kuikens of dat haar daarvan geen verwijt zou kunnen worden gemaakt. Ook bij een patiostal met een laadplateau is nog sprake van handmatig en menselijk handelen. Het laadsysteem wordt immers door personeel bediend en de kuikens worden uiteindelijk handmatig in de containers geplaatst. In beide gevallen kan verkeerd of onvoldoende zorgvuldig handelen ervoor zorgen dat de kuikens letsel wordt berokkend tijdens dit vangproces. Daarbij verwijst de rechtbank naar de genoemde uitspraken ECLI:NL:RBROT:2021:12231 en ECLI:NL:CBB:2021:470. Eiseres wijst erop dat de vleugels van kuikens in een patiostal niet worden getraind. Voor zover zij daarmee betoogt dat letsel bij het vangen niet is te voorkomen, acht de rechtbank dat niet aannemelijk, in elk geval niet voor wat betreft de overschrijding van de norm van 2 %. Verweerder hanteert die norm van 2 % als coulance richting de pluimveehouders; het gaat er hier dus niet om dat vangletsel nimmer mag voorkomen. Daarnaast volgt uit de inspectieresultaten van verweerder over 2019 dat bij de periodieke inspectie (a-select wordt een vangletseltelling uitgevoerd bij een koppel, zonder dat eerst bij de PM-keuring vangletsel is gezien) de naleving 91,7 % was. Daaruit moet worden geconcludeerd dat het wel mogelijk is voor pluimveehouders om onder de norm van 2 % te blijven.
4.6.
Uit al het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. Over de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Door de overtreding is meerdere kuikens (59 van het getelde aantal kuikens) ernstig letsel toegebracht. De boete is geschikt en kan ook noodzakelijk worden geacht om zijn doel, bescherming van het dierenwelzijn bij het vangen en laden, te bereiken. Zoals hiervoor is overwogen is het mogelijk om (meer dan 2 %) vangletsel te voorkomen. De opgelegde boete kan de pluimveehouder ertoe bewegen verdergaande maatregelen te nemen om letsel bij het vangen te voorkomen, bijvoorbeeld door de snelheid van het vangen en laden te verlagen of de wijze waarop de kuikens worden gevangen te veranderen. Verweerder heeft in dit geval de boete verhoogd tot € 4.500,- omdat sprake is van recidive en ook dat bedrag vindt de rechtbank niet onevenredig. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. In dit geval heeft de pluimveehouder al twee keer eerder een boete gekregen voor eenzelfde overtreding. Die boetes hebben er echter niet toe geleid dat herhaling is voorkomen. Daarbij gaat het hier om een professionele partij die dagelijks met dieren werkt en waar het niet naleven van de voorschriften het welzijn van de dieren ernstig schaadt. Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder de boetes had moeten matigen en ook de rechtbank is daarvan niet gebleken.”

Standpunten van partijen

Standpunt van het pluimveebedrijf
3 Het pluimveebedrijf betwist dat hij een overtreding heeft begaan, want er is bij het vangen geen onnodige pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren. Het rapport van bevindingen levert geen sluitend bewijs op dat het pluimveebedrijf de haar verweten overtreding heeft begaan. De kippen op het bedrijf van het pluimveebedrijf zijn gehuisvest in een patiostal. Het is niet nodig om de kippen te vangen, want de kippen worden geladen vanaf de band. De minister baseert de beboeting op de uitkomst van een telling aan de slachtlijn, terwijl de toezichthouder ter plaatse, bij het laden van de kippen in de patiostal, toezicht zou moeten houden. Als de toezichthouder in het rapport van bevindingen heeft vermeld dat hij twee keer twee minuten heeft geteld en dat er meer dan 2% donkerrode tot paarse bloedingen zijn geteld met een omvang van minimaal 3 centimeter, dan is de pluimveehouder in beroep kansloos. De NVWA heeft kennelijk iets te verbergen, want zaken waarin de toezichthouder heeft gefilmd bij de vangletseltelling worden door de NVWA ingetrokken. Het is vreemd dat de toezichthouder vijf keer heeft geteld, terwijl het protocol van NVWA twee vangletseltellingen voorschrijft. Nergens is terug te vinden wat de wetenschappelijke grondslag is waaruit blijkt dat met een telling met het blote oog van twee keer 2 minuten bij een bandsnelheid van 12.000 tot 12.500 dieren per uur rechtens betrouwbaar kan worden vastgesteld dat voor het hele koppel sprake is van meer dan 2% vangletsel. Op de zitting heeft het pluimveebedrijf in dit verband gewezen op een recente publicatie met als titel ‘Oorzaken en oplossingen vangletsel & ketenletsel’ op de website van Wageningen University & Research (WUR). Uit die publicatie blijkt dat het onzeker is of hetgeen nu wordt aangemerkt als vangletsel, dat na afronding van het onderzoek ook nog zal zijn. De toezichthouder heeft dubbel geteld, nu de toezichthouder zowel bloeduitstortingen als fracturen als vangletsel heeft aangemerkt. Er staat niet onomstotelijk vast dat voor het hele koppel meer dan 2% vangletsel is geteld. De vangletseltelling is niet conform de geldende werkinstructie uitgevoerd, want uit het rapport van bevindingen blijkt niet hoeveel kippen bloeduitstortingen hadden en hoeveel kippen fracturen hadden. Uit het rapport van bevindingen blijkt niet dat de kippen afkomstig waren van het pluimveebedrijf. De toezichthouder heeft niet nauwkeurig kunnen tellen bij een bandsnelheid van 12.000/12.500 kippen per uur, de mate van verkleuring van de bloeding is dan niet goed vast te stellen. Bovendien is het vaststellen van een kleur subjectief. Het pluimveebedrijf heeft op de zitting onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2071 en ECLI:NL:RVS:2023:2067) aangevoerd dat hij ten onrechte als functioneel dader is aangemerkt. De kuikens zijn gevangen door een vangploeg en de vangploeg is ook beboet. Verder heeft het pluimveebedrijf op de zitting verzocht om de opgelegde boete te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de minister
4 De minister voert aan dat de boete terecht is opgelegd. De overtreding staat in voldoende mate vast en het rapport van bevindingen kan ten grondslag worden gelegd aan de overtreding. Het College heeft, onder meer in de uitspraak van 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:706), geoordeeld dat de door de NVWA gehanteerde methode om vangletsel vast te stellen, niet ondeugdelijk is. Donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm duiden op vangletsel en daarbij staat vast dat aan de dieren onnodig letsel en pijn is toegebracht. Volgens het WUR-rapport is de methode van de NVWA om vangletsel aan de slachtlijn te constateren valide. Vangletsel kan ook niet goed eerder worden geconstateerd, omdat vangletsel pas zichtbaar is als de kuikens van hun veren zijn ontdaan. De minister trekt boetes in vangletselzaken in als blijkt dat de vangletseltellingen van twee keer twee minuten niet conform bijlage 7 van het Werkvoorschrift, code K-PL-WLZ-WV01 zijn uitgevoerd. Het kan dan onder meer gaan om zaken waarbij tijdens het tellen aan de slachtlijn werd gefilmd. Tegenbewijs leveren door het pluimveebedrijf is mogelijk. De toezichthouder heeft niet dubbel geteld, want uit het rapport van bevindingen blijkt niet dat tevens vleugelfracturen zijn geteld. Dat de toezichthouder vijf tellingen heeft verricht, is niet in strijd met het geldende werkvoorschrift. In het werkvoorschrift staat immers dat er minimaal twee tellingen dienen plaats te vinden. Het College heeft geoordeeld, onder meer in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664), dat de minister zich er niet van behoeft te vergewissen dat een vangletseltelling representatief is. Uit het rapport van bevindingen, alsmede uit het VKI-formulier dat als bijlage bij het rapport van bevindingen is gevoegd, blijkt dat de getelde kuikens van het pluimveebedrijf afkomstig zijn. Het pluimveebedrijf heeft geen gronden aangevoerd op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de toezichthouder onbekwaam was om de overtreding vast te stellen. De vangploeg is niet beboet.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Wettelijk kader
5 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van de overtreding
6.1
Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister heeft aangetoond dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden en dat de minister daarom bevoegd was om het pluimveebedrijf daarvoor de boete op te leggen. Hierover overweegt het College als volgt.
6.2
Het College is, met de rechtbank, van oordeel dat de minister op grond van het rapport van bevindingen terecht heeft geconstateerd dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden heeft begaan en dat de minister dus bevoegd was om de boete op te leggen. De door het pluimveebedrijf aangevoerde gronden leiden niet tot een ander oordeel. Hieronder licht het College dat toe.
7.1
Het College stelt voorop dat in een geval als dit, waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. De minister moet daarom het bewijs leveren dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden en moet daartoe de feiten deugdelijk vaststellen. Voor het bewijs dat het pluimveebedrijf genoemde bepalingen heeft overtreden, steunt de minister op de in het rapport van bevindingen beschreven waarnemingen van de toezichthouder.
7.2
Het College stelt vast dat het rapport van bevindingen volgens de ondertekening is opgemaakt op ambtsbelofte. Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een door een toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
7.3
Het College ziet geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen, zoals opgenomen in het rapport van bevindingen, dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouder bij zijn inspectie in de panklaarafdeling van het pluimveeslachthuis zag dat er veel karkassen van dit koppel ernstig tot zeer ernstig (vleugel)letsel vertoonden. Naar aanleiding van deze bevinding heeft de toezichthouder vangletseltellingen uitgevoerd. Het College stelt vast dat uit het rapport van bevindingen blijkt dat deze vangletseltellingen zijn uitgevoerd volgens de beschreven werkwijze in bijlage 7 van het van toepassing zijnde werkvoorschrift met code K-PL-WLZ-WV01 (Toelichting vangletseltelling). In het rapport van bevindingen staat vermeld dat de toezichthouder heeft gecontroleerd dat de kuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van het koppel kuikens van het pluimveebedrijf afkomstig waren door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de voedselketeninformatie van deze slachtdag. Ook heeft de toezichthouder de identiteit van het koppel gecontroleerd op de afkeurschermen die op diverse plaatsen in de panklaarafdeling zijn geplaatst. Daarnaast is de toezichthouder geïnformeerd door de exploitant van het pluimveeslachthuis dat er begonnen was met de slacht van stal 1 van het pluimveebedrijf. Het pluimveebedrijf heeft geen argumenten gegeven om te twijfelen aan de juistheid van deze bevindingen van de toezichthouder. De stelling van het pluimveebedrijf dat niet vast staat dat bij de vangletseltellingen zijn kuikens zijn geteld, slaagt dus niet. De toezichthouder heeft vijf keer 2 minuten geteld, hetgeen meer is dan de twee vangletseltellingen die door de Toelichting vangletseltelling worden voorgeschreven. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat de twee vangletseltellingen als minimum zijn voorgeschreven in de Toelichting vangletseltelling. Een toezichthouder kan bij een grote omvang van het koppel kuikens, zoals in deze zaak, besluiten om meer dan twee vangletseltellingen te verrichten. Gelet hierop volgt het College het pluimveebedrijf niet in zijn stelling dat er moet worden getwijfeld aan de bevindingen van de toezichthouder omdat hij vijf in plaats van twee vangletseltellingen heeft verricht. Volgens het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder bloedingen geteld die donkerrood tot paarsrood van kleur waren met een minimale afmeting van 3 cm. Anders dan het pluimveebedrijf heeft aangevoerd, blijkt uit het rapport van bevindingen niet dat de toezichthouder zowel bloedingen als fracturen zou hebben geteld, hetgeen volgens het pluimveebedrijf een dubbeltelling van letsels zou opleveren. De toezichthouder heeft in het rapport van bevindingen geschreven dat hij bloedingen heeft geteld. Hij heeft niets vermeld over fracturen. Ook hiertegen heeft het pluimveebedrijf geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen van de toezichthouder. Verder heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen geconcludeerd dat het vangletsel betreft, wat wordt beschouwd als ernstig dierenletsel. Het College heeft eerder geoordeeld dat er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat de door de minister gehanteerde methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is (zie onder meer de uitspraken van het College van 6 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:706 en 12 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:169).
7.4
In hetgeen het pluimveebedrijf heeft aangevoerd ten aanzien van de publicatie ‘Oorzaken en oplossingen vangletsel & ketenletsel’ op de website van de WUR uit 2023, ziet het College geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Het pluimveebedrijf en de minister zijn het erover eens dat het onderzoek van de WUR waarnaar het pluimveebedrijf op de zitting heeft verwezen, een lopend onderzoek is. Omdat het onderzoek nog niet is voltooid, is het te vroeg om een conclusie te trekken. Verder heeft de minister ter zitting toegelicht dat het lopende onderzoek een andere opzet heeft dan het onderzoek van de WUR dat heeft geleid tot het rapport ‘Letsel en schade bij vleeskuikens als gevolg van vangen, transport en handelingen aan de slachtlijn’ van de WUR uit 2019, welk rapport door de minister is overgelegd. In dat rapport heeft de WUR geschreven dat op basis van onderzoek is gebleken dat de methode voor het vaststellen van vangletsel zoals door de minister wordt gehanteerd daarvoor een valide methode lijkt. Van belang is ook dat uit de door het pluimveebedrijf op de zitting geciteerde passage uit de publicatie van de WUR uit 2023 blijkt dat het recente lopende onderzoek tot doel heeft om tools te ontwikkelen voor het verminderen van vangletsel. Gelet op het voorgaande volgt het College het pluimveebedrijf niet in zijn stelling dat het lopende onderzoek van de WUR twijfel zaait over de door de minister gehanteerde methode voor het vaststellen van vangletsel.
7.5
Verder heeft het pluimveebedrijf aangevoerd dat er bij het vangen van de kuikens niet onnodig pijn en letsel is toegebracht, omdat de kippen zijn gehuisvest in een patiostal. Het is niet nodig om de kippen te vangen, want de kippen worden geladen vanaf de band. Hierover overweegt het College als volgt. Ook letsel veroorzaakt door gebruikmaking van het laadsysteem van de patiostal – alhoewel dit systeem anders werkt dan het vangen van kuikens in een traditionele stal – levert een overtreding op van de onder 1.3 genoemde bepalingen. Zoals het pluimveebedrijf op de zitting heeft toegelicht, zijn de kuikens in de patiostal weliswaar via transportbanden verplaatst, maar zijn ze bij het vullen van de containers handmatig in containers gezet door de vangploeg. Zoals het College eerder heeft geoordeeld kan daardoor letsel ontstaan (zie onder meer de uitspraken van het College van 18 april 2023, ECLI:NL:CBB:2023:195 en 4 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:470).
7.6
Het College begrijpt het betoog van het pluimveebedrijf, dat een pluimveehouder in beroep kansloos is als in het rapport van bevindingen staat vermeld dat de toezichthouder twee keer 2 minuten heeft geteld, zo dat een pluimveehouder geen tegenbewijs zou mogen leveren. Ook heeft het pluimveebedrijf in dit verband aangevoerd dat de minister sluitend bewijs voor de overtreding moet leveren. Het College volgt het pluimveebedrijf niet in zijn stellingen. Zoals onder 7.1 en 7.2 is overwogen, mag de minister – kort gezegd – voor het bewijs dat het pluimveebedrijf de geconstateerde overtreding heeft begaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een door een toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen. Bij betwisting van de bevindingen van de toezichthouder moet worden onderzocht of er grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Het College ziet geen aanleiding om te oordelen dat het pluimveebedrijf geen tegenbewijs heeft mogen leveren of anderszins niet de gelegenheid heeft gehad de bevindingen te betwisten. Verder heeft het pluimveebedrijf aangevoerd dat de minister iets te verbergen heeft, omdat de minister zaken heeft ingetrokken waarbij de toezichthouder de vangletseltelling heeft gefilmd. Het College ziet de relevantie hiervan niet voor deze zaak, omdat de toezichthouder in deze zaak de vangletseltelling niet heeft gefilmd. Daarom bespreekt het College deze stelling verder niet.
7.7
Wat het pluimveebedrijf heeft aangevoerd over de deskundigheid en vaardigheden van de toezichthouder zaait geen twijfel over de bevindingen van de toezichthouder. Het College acht de toezichthouder voldoende geoefend en deskundig om bij een hoge bandsnelheid accuraat gedurende twee maal 2 minuten donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal 3 centimeter te tellen. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de toezichthouders zijn getraind om met een dergelijke bandsnelheid als in deze zaak vangletseltellingen te verrichten. De toezichthouders weten daardoor naar welke punten op de karkassen ze moeten kijken en dat zijn steeds dezelfde punten. De toezichthouders beoordelen de karkassen visueel. Zij hoeven de karkassen dus niet vast te pakken. De minister heeft ook toegelicht dat de bandkeurders met dezelfde bandsnelheid hun werk doen. De bandkeurders werken weliswaar na een splitsing van de slachtlijn en daardoor zien zij de helft minder karkassen langskomen dan de toezichthouder, maar de bandkeurders moeten de karkassen vastpakken om hun werk te doen en zij moeten op meer punten letten, die betrekking hebben zowel op de karkassen als op de organen.
7.8
Het College begrijpt de op de zitting aangevoerde hogerberoepsgrond van het pluimveebedrijf over het functioneel daderschap zo, dat het pluimveebedrijf zich op het standpunt stelt dat hij ten onrechte door de minister is aangemerkt als overtreder. Volgens het pluimveebedrijf is niet hij, maar de vangploeg de overtreder van de onder 1.3 genoemde bepalingen, omdat de vangploeg ook door de minister zou zijn beboet. De minister heeft betwist dat de vangploeg is beboet. Deze hogerberoepsgrond slaagt niet. Het antwoord op de vraag of de vangploeg al dan niet is beboet, heeft geen gevolgen voor de beboeting van het pluimveebedrijf. Op grond van artikel 8, eerste lid, gelet op bijlage I, hoofdstuk III, § 1.8, aanhef en onder d, van de Transportverordening moet het pluimveebedrijf als houder van de kuikens ervoor zorgen dat de kuikens worden vervoerd volgens de technische voorschriften van de Transportverordening, waarbij het verboden is om de kuikens zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent. Zoals het College eerder heeft overwogen, is het vangen van de kuikens een met het vervoer samenhangende activiteit waarop de Transportverordening van toepassing is (zie onder meer de uitspraak van het College van 4 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:470). Het pluimveebedrijf moet dus als houder van de kuikens ervoor zorgen dat de kuikens bij het vangen, althans bij het laden van de kuikens in de containers, geen onnodige pijn hebben of onnodig lijden. Het pluimveebedrijf heeft de vangploeg ingehuurd en is daardoor verantwoordelijk voor het handelen door de vangploeg. De minister heeft het pluimveebedrijf gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht als overtreder aangemerkt.
7.9
Gelet op het voorgaande heeft de minister op basis van het rapport van bevindingen terecht vastgesteld dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om het pluimveebedrijf de boete op te leggen.
Redelijke termijn
8.1
Het pluimveebedrijf heeft op de zitting verzocht om matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU Handvest) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.2
In bestraffende zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar.
8.3
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen tot boeteoplegging van 29 juli 2019. Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou moeten bedragen. Op het moment van deze uitspraak is deze redelijke termijn overschreden met ongeveer acht maanden.
8.4
Volgens vaste rechtspraak wordt bij overschrijding van de redelijke termijn de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven moet worden afgerond. Het College ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het College zal de boete dan ook verlagen met 10% en vaststellen op € 4.050,-.
Conclusie
9 Het College zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft. Hij zal het bij de rechtbank ingestelde beroep van het pluimveebedrijf tegen het bestreden besluit in zoverre gegrond verklaren, het bestreden besluit in zoverre vernietigen, het boetebesluit in zoverre herroepen, de boete vaststellen op € 4.050,- en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Voor het overige zal het College de aangevallen uitspraak bevestigen.
10 Het College zal de minister verder veroordelen in de door het pluimveebedrijf gemaakte proceskosten voor het doen van het verzoek om schadevergoeding. Het College stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 (één punt voor de behandeling van het verzoek tot matiging op de zitting, met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde van € 875,-).
11 Het College zal de minister opdragen het griffierecht in beroep van € 354,- en het griffierecht in hoger beroep van € 548,- aan het pluimveebedrijf te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van het pluimveebedrijf tegen het bestreden besluit in zoverre gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, alleen voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het boetebesluit in zoverre en stelt de boete vast op € 4.050,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van het pluimveebedrijf tot een bedrag van € 437,50;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 902,- aan het pluimveebedrijf te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van
mr. D.L. van Hal-Vermeer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
w.g. H.L. van der Beek De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Bijlage

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97
Artikel 3 Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
e)
het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;
(…)
Artikel 8 Houders
1. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
(…)
BIJLAGE I
TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
(als bedoeld in artikel 6, lid 3, artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 1, en lid 2, onder a))
HOOFDSTUK III
VERVOERMETHODEN
Behandeling
1.8.
Het is verboden:
(…)
d) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent;
Wet dieren
Artikel 2.5. Vervoer van dieren
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
(…)
het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
(…)
Artikel 6.2 Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
(…)
b. categorie 2: € 1500;
(…)
Artikel 2.5. Recidive
1. Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
(…)
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2. Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Regeling Houders van dieren categorie
Artikel 4.8, voor zover dat artikel betrekking heeft op de 2
artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 12 alsmede Bijlagen I, II en IV,
voor zover genoemd in de genoemde artikelen, van
verordening (EG) nr. 1/2005.
Regeling houders van dieren
Artikel 4.8. Verbodsbepalingen
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
– 3 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.