ECLI:NL:RBROT:2021:10566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/565
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan houder van dieren wegens vangletsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, een houder van dieren, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres had een boete van € 1.500,- opgelegd gekregen vanwege vermeende overtredingen van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij kuikens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister op basis van rapporten van de NVWA had geconcludeerd dat de houder niet zorgde voor naleving van de voorschriften, wat resulteerde in onnodig lijden bij de dieren. De eiseres heeft tegen de boete beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de Minister voldoende bewijs had geleverd voor de overtredingen. De rechtbank verklaarde het beroep voor de overtreding in stal 1 niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat het beroep voor stal 2 ongegrond was. De rechtbank heeft bepaald dat de Minister het griffierecht van € 354,- aan de eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de houder voor de zorgvuldige behandeling van dieren, ook wanneer zij een extern bedrijf inschakelen voor het vangen van de dieren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: [naam 1],
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege twee vermeende overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2], senior toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), en [naam 3], toezichthouder bij de NVWA.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor twee dezelfde beboetbare feiten: “De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Het gaat om dezelfde overtreding die betrekking heeft op twee verschillende stallen (1 en 2).
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening). Het gaat er om dat verweerder eiseres verwijt dat bij het vangen de dieren (kippen) onnodig pijn of lijden is berokkend. Volgens verweerder hoort bij deze overtreding een boete van € 1.500,-. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete heeft verweerder rekening gehouden met de omstandigheid dat de twee beboetbare feiten zoveel samenhang vertonen dat voor deze overtredingen tezamen één boetebedrag wordt opgelegd.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op twee op ambtsbelofte opgemaakte rapporten van bevindingen (met kenmerk [kenmerk 1] en [kenmerk 2]) van controles op 6 april 2018. Het rapport met kenmerk [kenmerk 2] maakt geen deel uit van het aan de rechtbank overgelegde dossier. In het rapport met kenmerk [kenmerk 1] bij [naam bedrijf 1], dat op 16 april 2018 is opgemaakt door een toezichthoudend dierenarts van de NVWA (met toezichthoudernummer [nummer]) naar aanleiding van een controle bij [naam bedrijf 1], schrijft de toezichthouder onder meer het volgende:
“Datum en tijdstip van de bevinding: Vrijdag 6 april 2018 omstreeks 16.30 uur.
Omstreeks 16.10 uur bevond ik mij op het derde keurbordes in de panklaar. Ik was daar om een koppelbeoordeling (PM-keuring) van het koppel [naam 4] stal 2 uit te voeren. Ik zag daar tijdens het koppel “[naam 4]” stal 2 dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugel- , borst- en pootletsel hadden, variërend van (grote) bloeduitstortingen (zie fotobijlage: foto 1 tot en met 18, vangletsel [naam 4] stal 2) tot luxatie in het schoudergewricht en/of gesloten/open fracturen van vleugels waarbij ik botjes zag uitsteken. Ik weet uit mijn ervaring als dierenarts dat deze verwondingen niet recent waren ontstaan, er liep geen vers bloed uit de wond, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood tot paars bloed enkele uren oud waren en tijdens het vangen waren ontstaan. In de panklaar heb ik ter hoogte van ingang van de panklaar (ter hoogte van de eerste overhanger) meerdere tellingen verricht. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA, bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA.
Ik wist beide keren dat het betreffende koppel “[naam 4]” stal 2 was, omdat aan mij was doorgegeven door Ali, medewerker van de aanvoer, dat dit koppel gestart was.
Ook zag ik op het touchscreen scherm bij de eerste overhanger dat het lopende koppel “[naam 4]” stal 2 was.
Ik zag op het scherm in de controlekamer dat de bandsnelheid ten tijde van de tellingen 13.500 karkassen per uur was. Dit komt overeen met 225 karkassen per minuut.
Tijdens de 1e telling, omstreeks 16:44 uur, heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 450 karkassen gepasseerd. Ik telde 14 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan de vleugels. 14 bloedingen op 450 karkassen = 3,11 % vangletsel.
Tijdens de 2e telling, omstreeks 17;25 uur, heb ik gedurende 2 minuten geteld. Gedurende deze 2 minuten zijn er 450 karkassen gepasseerd. Ik telde 19 bloedingen groter dan 3 centimeter, donkerrood tot paars van kleur met gesloten en open fracturen aan vleugels, borst en poten. 19 bloedingen op 450 karkassen = 4,22%
Het gemiddelde percentage vangletsel is 33/900 + 100% = 3,67%.
Dit is ruim boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%.
Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt.
Ik zag op het VKI van [naam 4] stal 2 dat de vangploeg [naam bedrijf 2] was.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk III, afdeling I, onderdeel 1.8 met betrekking tot het behandelen van dieren nageleefd werden.”
Bij dit rapport zijn als bijlagen opgenomen een VKI-formulier, een bewijs van afkeuring van 6 april 2018 en 18 foto’s van het gestelde vangletsel.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting de boete, die betrekking heeft op stal 1 en die is gebaseerd op het boeterapport met kenmerk [kenmerk 2], heeft ingetrokken vanwege het ontbreken van dit boeterapport in de stukken. Dit betekent dat het beroep, voor zover dit betrekking heeft op deze boete, niet-ontvankelijk is.
3.2.
Omdat eiseres wel terecht beroep had ingesteld, voor zover dit beroep ziet op het boeterapport met kenmerk [kenmerk 2], bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt.
4. Eiseres voert met betrekking tot de gestelde overtreding in stal 2 aan dat verweerder boetes oplegt vanwege vang- en laadletsel, maar dat hij zelf niet het protocol voor het vaststellen van vang- en laadletsel uitvoert. Verder zouden er volgens eiseres meer tussenkleuren moeten zijn en een veel kleinere tijdspanne. De beoordeling van dergelijk letsel moet gebeuren voordat de kuikens geslacht zijn en niet na de pluklijn. Verweerder trekt daarnaast volgens eiseres onjuiste conclusies uit het rapport van Wageningen University & Research (WUR) van januari 2019. Het gaat hier om een zeer beperkt onderzoek, waaraan kunnen geen goede conclusies worden verbonden. Verweerder heeft ten onrechte de conclusie uit haar eigen interne rapport (het rapport risicobeoordeling Pluimveevleesketens van het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek van maart 2018) dat met de registraties aan de slachtlijn niet kan worden bepaald in welke ketenschakel letsel is veroorzaakt naast zich neergelegd, aldus eiseres.
4.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
Uit het rapport van bevindingen van 16 april 2018 volgt dat de vangletseltellingen hebben plaatsgevonden conform de Toelichting vangletseltelling waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664), hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit het rapport van bevindingen, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiseres kwam bij de controle op 6 april 2018 om 16.30 uur in stal 2 ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Met het CBb in voornoemde uitspraak acht de rechtbank de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist.
4.3.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden, zoals hierboven al vermeld, plaats zoals beschreven in de Toelichting vangletseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de antemortem- en/of postmortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting vangletseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood gekleurd zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling.
4.4.
In het rapport van bevindingen van 16 april 2018 met kenmerk [kenmerk 1] staat op pagina 1 dat de toezichthouder heeft geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis.
Bij de eerste telling heeft de toezichthoudend dierenarts 3,11% vangletsel geteld. Het ging om 14 bloedingen van groter dan 3 cm, die donkerrood tot paars van kleur waren met gesloten en open fracturen aan de vleugels. Bij de tweede telling heeft de toezichthoudend dierenarts 4,22 % vangletsel geteld. De toezichthoudend dierenarts heeft 19 bloedingen van groter dan 3 cm geteld, die donkerrood tot paars van kleur waren, met gesloten en open fracturen aan vleugels, borst en poten. De bandsnelheid was volgens het rapport van bevindingen 225 karkassen per minuut.
De stelling van eiseres dat de NVWA niet het protocol met betrekking tot het vaststellen van vangletsel heeft uitgevoerd, kan al niet slagen nu eiseres ter zitting desgevraagd niet duidelijk heeft kunnen maken op welk protocol zij concreet doelt. Zoals hiervoor reeds is overwogen, blijkt in voldoende mate uit het rapport van bevindingen van 16 april 2018 dat de vangletseltellingen hebben plaatsgevonden volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA.
4.5.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent, maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470/706). Daar komt bij dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken. De bandsnelheid bij de controle op 6 april 2018 was, zoals hierboven al is vermeld, 225 karkassen per minuut. Ook bij die bandsnelheid kan het letsel aan de karkassen voldoende worden beoordeeld door een deskundig dierenarts, zoals de rechtbank in vergelijkbare zaken heeft vastgesteld.
4.6.1.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2810) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. In die twee vergelijkbare zaken is door verweerder toegelicht dat letsel ontstaan bij transport voornamelijk andersoortig letsel is en een aanzienlijk groter deel van de kuikens betreft dan bij vangletsel wordt geconstateerd; daarnaast gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan. Ook is in die zaken toegelicht (onder meer met een filmpje over het proces op de slachterij) dat door de toezichthouder geteld letsel niet kan zijn ontstaan op het slachthuis; de kuikens worden aan het begin van het slachtproces, voorafgaand aan het kantelen van de containers, onomkeerbaar bedwelmd en bij bedwelmde kuikens zullen ontstane bloedingen onderhuids nauwelijks uitbreiden omdat ze een zeer lage hartslag hebben en op het slachthuis is het proces te kort om een bloeding van drie centimeter of meer te ontwikkelen; daarnaast is het type letsel dat bij het slachtproces kan ontstaan anders en is er een verschil in kleur.
Eiseres heeft eerst ter zitting nog naar voren gebracht dat op een aantal foto’s, die als bijlagen bij het boeterapport zijn opgenomen (het gaat eiseres vooral om de foto’s 11, 12 en 14), vers bloed is te zien en dat op die foto’s geen donkerrode tot paarse bloedingen zijn te zien, die op vangletsel zou kunnen duiden. Dit betoog kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden, nu de senior toezichthoudend dierenarts, [naam 2], ter zitting overtuigend heeft toegelicht dat op enkele foto’s ook sprake is van vers letsel (aangeduid als schade) maar dat er een aanzienlijk verschil is tussen de kleur van een verse bloeding, die in ontstaan tijdens het slachten, en de kleur van een oudere bloeding, die is ontstaan op het pluimveebedrijf en dat (licht)rode bloedingen volgens de werkinstructie (Toelichting letseltelling) niet worden meegeteld voor het vaststellen van vangletsel.
Evenmin volgt de rechtbank eiseres in haar ter zitting naar voren gebrachte betoog dat het bewijs van afkeuring, dat is ondertekend door een dierenarts van de NVWA en dat als bijlage bij het boeterapport is opgenomen, twijfels oproept over het in het rapport van bevindingen genoemde vangletsel. De senior toezichthoudend dierenarts, [naam 2]. heeft ter zitting toegelicht dat een bewijs van afkeuring betrekking heeft op ziekelijke afwijkingen als gevolg waarvan het vlees moet worden afgekeurd, en geen betrekking heeft op aspecten van dierenwelzijn waartoe vangletsel behoort. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van het CBb van 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:706).
4.6.2.
De stelling van eiseres dat de gestelde overtreding ten onrechte niet is vastgesteld op de plaats waar de dieren zijn gevangen, slaagt evenmin. Zoals verweerder in het verweerschrift van 30 april 2020 heeft toegelicht, kan het letsel aan de kuikens pas goed worden geconstateerd, nadat het vangproces van deze dieren is afgerond en de dieren in kratten zijn gestopt en zijn ontdaan van hun veren. Dan is de huid van deze kuikens beter zichtbaar zodat de toezichthouder goed in staat is te beoordelen of en in hoeverre de dieren letsel hebben.
4.7.
Het voorgaande vindt ook onderbouwing in het genoemde rapport van WUR, waarop verweerder het bestreden besluit mede heeft gebaseerd en waarin staat dat de methode van verweerder, namelijk het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Ook volgt uit dit rapport dat niet aannemelijk is dat het transport de oorzaak is voor het ontstaan van letsel. Voor zover uit dit rapport ook blijkt dat bepaald letsel eerst na het vangen is toegenomen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verweerder dat soort letsel, waaronder vleugeldislocaties en verse (kleine) bloedingen, meetelt bij de vangletseltellingen.
4.8.
Eiseres heeft verwezen naar het interne rapport van de NVWA “Risicobeoordeling Pluimveevleesketen, Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek” van maart 2018 en gesteld dat verweerder zijn conclusie uit dit rapport naast zich neer heeft gelegd. Hierin wordt onder meer gesteld dat met de registraties aan de slachtlijn niet kan worden bepaald in welke ketenschakel letsel is veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit rapport niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting toegelicht dat het onderzoek waarop dit rapport ziet alleen de processen in de databases, zoals Avined, en de gegevens waarmee deze zijn gevuld, heeft beoordeeld. Een dergelijk data-analyse onderzoek kan de vraag waar in de keten het letsel is ontstaan niet beantwoorden. Hiervoor is empirisch onderzoek nodig, zoals het onderzoek waarop het WUR-rapport betrekking heeft.
5. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Dat eiseres een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens en dat er een overeenkomst met dit bedrijf is waaruit volgt dat voorzichtig met de dieren moet worden omgegaan, betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres. Eiseres is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Nu in voldoende mate vast staat dat eiseres de overtredingen heeft begaan, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
6. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
7. Het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de gestelde overtreding in stal 2 (boeterapport [kenmerk 1]), is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de gestelde overtreding in stal 1 (boeterapport met kenmerk [kenmerk 2]), niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op de gestelde overtreding in stal 2 (boeterapport met kenmerk [kenmerk 1]), ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 november 2021.
griffier rechter

de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven