ECLI:NL:RBROT:2022:2740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
ROT 20/6606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan pluimveehouder voor vangletsel bij kuikens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pluimveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een boete van € 4.500,- die aan de pluimveehouder is opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij kuikens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in eerdere besluiten het bezwaar van de pluimveehouder tegen de boete niet-ontvankelijk had verklaard, maar later het bezwaar alsnog inhoudelijk heeft beoordeeld en ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de pluimveehouder tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat de minister het betaalde griffierecht moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden tot een bedrag van € 759,-.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) als uitgangspunt genomen. De NVWA had vastgesteld dat er bij de kuikens letsel was geconstateerd dat duidde op vangletsel, wat in strijd is met de geldende voorschriften. De pluimveehouder betwistte de bevindingen van de NVWA en stelde dat de toezichthouder niet aanwezig was tijdens het laden van de kuikens, waardoor de bevindingen niet verifieerbaar waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de NVWA op basis van haar rapport voldoende bewijs had geleverd voor de vaststelling van de overtreding. De rechtbank heeft ook de hoogte van de boete beoordeeld en geconcludeerd dat deze, gezien de recidive, niet onevenredig was. De rechtbank heeft het beroep van de pluimveehouder ongegrond verklaard, met uitzondering van de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 4.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit van 11 november 2020 beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I herzien en de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Alvorens inhoudelijk in te gaan op deze zaak overweegt de rechtbank ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit I het volgende.
1.1.
In het bestreden besluit I had verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet ondertekend was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en hangende dit beroep heeft verweerder bericht dat het ter post bezorgde bezwaarschrift wel was ondertekend en dat het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Vervolgens heeft verweerder de bezwaren van eiseres alsnog inhoudelijk beoordeeld en het bestreden besluit II genomen.
1.2.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu verweerder in het bestreden besluit II alsnog het bezwaar van eiseres ontvankelijk acht en daarmee het bestreden besluit I vervangt, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
1.3.
Omdat verweerder het bestreden besluit I heeft ingetrokken nadat eiseres daartegen beroep had ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast ziet de rechtbank hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
2. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
3. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 25 april 2019 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende
Datum en tijdstip van de bevinding: Dinsdag 16 april 2019 omstreeks 14:20 uur.
Ik zag tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de antemortemscreening en bij de postmortem keuring dat er veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig (vleugel)letsel vertoonden. Ik heb daarom besloten een letseltelling uit te voeren.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar ter hoogte van de eerste overhanger, voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van koppel 12399, afkomstig van pluimveehouderij " [eiseres] (registratienummer: [nummer] ).
Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 1. De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van deze slachtdag en ik heb de identiteit van het lopende koppel kunnen verifiëren op de afkeurschermen die op diverse plaatsen in de panklaarafdeling gelokaliseerd zijn. Daarnaast ben ik geïnformeerd door de exploitant dat er begonnen was met de slacht van stal 1 van [eiseres] .
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie van de NVWA; K-PLWLZ-WV01 bijlage 7, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paarsrood. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek zaten.
Ik heb van stal 1 in totaal vijf tellingen uitgevoerd. Alle controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was éénmaal 12.500 kuikens per uur (bij de 1e telling) en viermaal 12.000 kuikens per uur (bij de 2e t/m 5e telling). De bandsnelheid heb ik geverifieerd door in de controlekamer op het scherm te kijken waar de bandsnelheid wordt weergegeven.
In totaal heb ik per controle van twee minuten 416 kuikens gecontroleerd bij een bandsnelheid van 12.500 kuikens per uur en 400 kuikens bij een bandsnelheid van 12.000 kuikens per uur ervanuit gaande dat alle haken bezet waren.
- Koppel 12399 stal 1: tellingen respectievelijk omstreeks 14:20 uur, 14:55 uur, 15:22 uur, 17:19 uur en 18:02 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 15 letsels geteld, tijdens de tweede controle 9, tijdens de derde controle 11, tijdens de vierde controle 12 en tijdens de vijfde controle 12. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 3,61%, 2,25%, 2,75%, 3,00% en 3,00% wat een gemiddelde score geeft van 2,92%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
Argumentatie:
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
De letsels bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
De kuikens zijn handmatig gevangen door vangploeg [naam] (bijlage VKI [eiseres] stal 1).
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend.
4. Eiseres betwist dat zij de overtreding heeft begaan. Er wordt verwezen naar een rapport van de toezichthouder maar die is niet aanwezig geweest bij het laden van de kippen. De NVWA weigert om te controleren bij het laden en houdt enkel toezicht in het slachthuis. Als de toezichthouder wil nazien op de naleving van de eisen die gelden voor het houden van dieren is het aangewezen dat de NVWA gewoon op het bedrijf zelf een controle uitvoert. De NVWA blijft bestuurlijke boetes opleggen voor vangletsel, enkel op basis van de uitkomsten van een telling in het slachthuis. De toezichthouder geeft enkel aan wat hij beweerdelijk heeft geconstateerd op het slachthuis. Voor de pluimveehouders is het onmogelijk om dit te verifiëren, tegenspraak heeft geen zin. Helaas volgt de rechtbank de benadering van verweerder en is enkel bepalend dat in het rapport van bevindingen is opgeschreven dat er 2 x 2 minuten omgerekend meer dan 2 % donkerrode/paarse plekken groter dan 3 centimeter zijn geteld. Voor eiseres is dit hard gelag, het voelt niet als een eerlijk proces. Het maakt niet uit wat zij doet om de bedrijfsvoering te perfectioneren en het welzijn van de kippen te optimaliseren. Steevast is de conclusie van NVWA dat de telling aantoont dat er sprake is van vangletsel. Op het bedrijf van eiseres worden de kippen niet gevangen maar geladen vanaf het laadplateau. De kippen verblijven in een patiostal en voelen zich daar veilig en beschermd; vliegen is niet nodig en dus worden de vleugels niet getraind, aldus eiseres.
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2021:564, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport zoals hier aan de orde, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van wat er is beschreven in het rapport van bevindingen. In het rapport is duidelijk beschreven welk letsel van welke kleur en grootte de toezichthouders bij de kuikens hebben gezien, namelijk letsel bij de vleugel en borststreek met donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal 3 cm grootte. Ook staat in het rapport dat er is geteld volgens de instructie van de NVWA (bijlage 7 bij K-PL-WLZ-WV01) en wat het resultaat van die telling was. Uit die NVWA-instructie (de Toelichting vangletseltelling) volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter in doorsnee (diameter), die donkerrood gekleurd zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Bij het rapport van bevindingen zijn ook foto’s gevoegd ter illustratie van het letsel dat in het koppel is aangetroffen. Op die foto’s zijn duidelijk donkerrood-paarse bloedingen te zien. De rechtbank vindt in het betoog van eiseres dat zij de constateringen van de toezichthouder niet kan verifiëren ook geen grond om aan het rapport te twijfelen. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 11 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:477) waarin het CBb overweegt dat een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de nodige expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden en dat daarom niet lichtvaardig aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA voorbij kan worden gegaan. Ook is van belang dat het rapport is opgesteld door een toezichthouder van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen hij heeft waargenomen. De toezichthouders zijn bovendien getraind in het inschatten van de kleur en grootte van de bloedingen en er vindt een steekproefsgewijze controle plaats door een senior toezichthoudend dierenarts die erop is gericht de subjectiviteit van het oordeel over grootte en kleur van de bloedingen tot een minimum te beperken.
4.3.
Weliswaar wordt vangletsel niet tijdens het vangen maar achteraf op het slachthuis vastgesteld, maar dat maakt niet dat aan die beoordeling minder waarde toekomt. Integendeel, zoals verweerder eerder in andere vangletselzaken heeft toegelicht (zie bijv. ECLI:NL:RBROT:2021:10566) is het letsel pas goed zichtbaar als de kuikens ontdaan zijn van hun veren. Daarbij vindt het vangen plaats in een donkere stal en is niet ondenkbaar dat de aanwezigheid van een toezichthouder van invloed is op de wijze waarop de kuikens worden behandeld bij het vangen. Ook in het rapport van de WUR dat door verweerder in het bestreden besluit II wordt genoemd, wordt geconcludeerd dat de methode van het scoren van grote bloedingen aan de slachtlijn een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Daarnaast heeft het CBb meermaals geoordeeld (onder meer in de uitspraak ECLI:NL:CBB:2021:706) dat er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat de door de NVWA gehanteerde methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is.
4.4.
Het vaststellen van vangletsel achteraf, betekent wel dat moet worden uitgesloten dat het geconstateerde letsel niet tijdens het vangen maar op een later moment door een andere oorzaak is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter voldoende gemotiveerd dat het letsel dat wordt geteld niet tijdens transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2021:706. Ook verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:12231) waarin de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende vaststaat dat als een toezichthoudend dierenarts aan de slachtlijn donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal drie centimeter aan vleugel, poot of lichaam constateert, er sprake is van vangletsel.
4.5.
Dat de kuikens van eiseres in een patiostal worden gehouden maakt niet dat geen vangletsel kan ontstaan en worden geconstateerd bij haar kuikens of dat haar daarvan geen verwijt zou kunnen worden gemaakt. Ook bij een patiostal met een laadplateau is nog sprake van handmatig en menselijk handelen. Het laadsysteem wordt immers door personeel bediend en de kuikens worden uiteindelijk handmatig in de containers geplaatst. In beide gevallen kan verkeerd of onvoldoende zorgvuldig handelen ervoor zorgen dat de kuikens letsel wordt berokkend tijdens dit vangproces. Daarbij verwijst de rechtbank naar de genoemde uitspraken ECLI:NL:RBROT:2021:12231 en ECLI:NL:CBB:2021:470. Eiseres wijst erop dat de vleugels van kuikens in een patiostal niet worden getraind. Voor zover zij daarmee betoogt dat letsel bij het vangen niet is te voorkomen, acht de rechtbank dat niet aannemelijk, in elk geval niet voor wat betreft de overschrijding van de norm van 2 %. Verweerder hanteert die norm van 2 % als coulance richting de pluimveehouders; het gaat er hier dus niet om dat vangletsel nimmer mag voorkomen. Daarnaast volgt uit de inspectieresultaten van verweerder over 2019 dat bij de periodieke inspectie (a-select wordt een vangletseltelling uitgevoerd bij een koppel, zonder dat eerst bij de PM-keuring vangletsel is gezien) de naleving 91,7 % was. Daaruit moet worden geconcludeerd dat het wel mogelijk is voor pluimveehouders om onder de norm van 2 % te blijven.
4.6.
Uit al het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. Over de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Door de overtreding is meerdere kuikens (59 van het getelde aantal kuikens) ernstig letsel toegebracht. De boete is geschikt en kan ook noodzakelijk worden geacht om zijn doel, bescherming van het dierenwelzijn bij het vangen en laden, te bereiken. Zoals hiervoor is overwogen is het mogelijk om (meer dan 2 %) vangletsel te voorkomen. De opgelegde boete kan de pluimveehouder ertoe bewegen verdergaande maatregelen te nemen om letsel bij het vangen te voorkomen, bijvoorbeeld door de snelheid van het vangen en laden te verlagen of de wijze waarop de kuikens worden gevangen te veranderen. Verweerder heeft in dit geval de boete verhoogd tot € 4.500,- omdat sprake is van recidive en ook dat bedrag vindt de rechtbank niet onevenredig. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. In dit geval heeft de pluimveehouder al twee keer eerder een boete gekregen voor eenzelfde overtreding. Die boetes hebben er echter niet toe geleid dat herhaling is voorkomen. Daarbij gaat het hier om een professionele partij die dagelijks met dieren werkt en waar het niet naleven van de voorschriften het welzijn van de dieren ernstig schaadt. Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder de boetes had moeten matigen en ook de rechtbank is daarvan niet gebleken.
5. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 11 november 2020 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 4 mei 2021 ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.