ECLI:NL:CBB:2019:664

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
19/34
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het veroorzaken van vangletsel bij kuikens en de handhaving van de Transportverordening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over een bestuurlijke boete die aan een pluimveehouder is opgelegd wegens het veroorzaken van vangletsel bij kuikens. De toezichthouder van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) heeft tijdens een inspectie op 12 oktober 2016 vastgesteld dat het vangletselpercentage bij de kuikens 3,2% bedroeg, wat boven de toegestane grenswaarde van 2% ligt. De pluimveehouder heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de boete had bevestigd. Het College oordeelt dat de handhavingsnorm van de toezichthouder niet onredelijk is en dat de pluimveehouder verantwoordelijk is voor het welzijn van de kuikens tijdens het vangen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de pluimveehouder niet had voldaan aan de voorschriften van de Transportverordening, die verbiedt om dieren onnodig pijn of lijden te berokkenen. Het College bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de boete van € 1.500,- terecht is opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de pluimveehouder voor de werkwijze van de ingeschakelde vangploegen en de noodzaak om de voorschriften voor het behandelen van dieren na te leven.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/34
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2019 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats 1] , appellante

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2018, kenmerk ROT 17/3880, in het geding tussen

appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. H.D. Strookman).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 december 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:9878, niet gepubliceerd).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] .

Grondslag van het geschil

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 12 oktober 2016 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) bij het slachthuis aan de [adres] te [plaats 2] een inspectie uitgevoerd bij een koppel aangevoerde kuikens. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 17 oktober 2016. Dit rapport vermeldt, voor zover hier van belang, dat de toezichthouder een antemortem-screening in de aanvoerhal van het slachthuis heeft uitgevoerd en een postmortem-screening op de panklaar-afdeling. Bij de antemortem-screening heeft de toezichthouder in de container vieze met mest besmeurde kuikens gezien, drie kuikens met spreadlegs (een positie waarbij een of beide poten in een onnatuurlijke positie van 180 graden naast het lichaam wordt gehouden) en drie rugliggers. Op de panklaar-afdeling heeft de toezichthouder bij de postmortem-screening 625 karkassen gezien, waarvan elf karkassen bij de vleugels forse donkerrode tot paarse bloedingen hadden. Vervolgens heeft de toezichthouder, na de postmortem-screening twee vangletseltellingen uitgevoerd, waarbij hij een vangletselpercentage van 3,2% heeft vastgesteld. Naar aanleiding van deze bevindingen, heeft verweerder bij besluit van 17 maart 2017 (het primaire besluit) appellante een boete opgelegd van € 1.500,-.
1.3.
Bij zijn besluit van 22 mei 2017, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de toezichthouder bij de inspectie op 12 oktober 2016 aanleiding heeft gezien om twee tellingscontroles naar vangletsel te verrichten. Bij deze vangletseltellingen heeft de toezichthouder een vangletselpercentage van 3,2% geconstateerd, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen en fracturen van vleugels. Volgens verweerder zijn de bloedingen en de fracturen ontstaan door het ruw vangen van de kuikens door de vangploeg. Op grond van de bevindingen van de toezichthouder staat voor verweerder vast dat appellante er niet voor heeft gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren zijn nageleefd, omdat door het vangen onnodig pijn en letsel bij de kuikens is veroorzaakt.

Uitspraak van de rechtbank

2. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bevoegd om aan appellante een boete op te leggen. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover voor het hoger beroep van belang, overwogen dat uit de bevindingen van de toezichthouder volgt dat een (te) groot aantal kuikens fracturen en kneuzingen heeft opgelopen in de laatste twaalf uren van hun leven en dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante verantwoordelijk is voor de onnodige pijn en het letsel dat de kuikens hebben gehad tijdens het vangen en het vervoer. Volgens de grenswaarde, die verweerder hanteert, mag slechts twee procent van de kuikens letsel oplopen bij het vangen of het vervoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante deze grenswaarde heeft overschreden. Verder is de rechtbank van oordeel dat de door de toezichthouder gehanteerde werkwijze tijdens de controle in overeenstemming is met de bij het rapport gevoegde “ Toelichting op bijlage (vang)letseltelling”.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Appellante voert aan dat het vangen van kuikens met de klassieke vangmethode een algemeen geaccepteerde wijze van verzamelen en laden is, mits het vangen van de kuikens op een verantwoorde wijze plaatsvindt. Om die reden huurt zij gecertificeerde vangploegen in.
Daarnaast voert appellante aan dat zij ten onrechte verantwoordelijk wordt gehouden voor wat met de dieren gebeurt in de periode tussen het vangen en het doden van de kuikens als gevolg van transport, remmen, uitladen, ophangen, agressie onderling en de situatie op de slachterij. Appellante betoogt dat een steekproef van 1,4% niet representatief kan zijn voor een koppel van 35.759 dieren, wat wordt onderschreven door de gegevens uit het verzamelpaspoort. Zij vindt het onterecht dat verweerder bij het vaststellen van het letselpercentage het aantal DOA’s (dead on arrival) heeft meegeteld. Bovendien is bij het vaststellen van het letselpercentage sprake geweest van dubbeltellingen. Verder voert appellante aan dat niet is uitgesloten dat ook letsel kleiner dan drie centimeter is meegeteld, wat vanwege de korte telperiodes snel een negatieve invloed heeft op het letselpercentage. Ook staat niet vast dat de tellingen op willekeurige momenten hebben plaatsgevonden en het is niet uitgesloten dat de tellingen zijn gekozen op een moment waarop veel letselkippen in de slachtlijn voorbijkwamen. Volgens appellante is nergens te lezen hoe de telmomenten en de grootte van het letsel wordt bepaald, zodat sprake is van een motiveringsgebrek en een zorgvuldigheidsgebrek.
3.2
Verweerder betoogt dat het vangen van kuikens met de nodige zorgvuldigheid dient te worden uitgevoerd zodat ernstig letsel achterwege blijft. Appellante is verantwoordelijk voor de werkwijze van de door haar ingeschakelde vangploeg. Dat appellante uitsluitend gebruik maakt van gecertificeerde vangploegen doet daaraan niet af. Daarnaast voert verweerder aan dat het vangletselpercentage wordt vastgesteld door twee tellingen, waarbij alleen de zeer zware bloedingen groter dan drie centimeter worden geteld. Deze tellingen dienen ongeveer een half uur uit elkaar te liggen, zodat absoluut zeker is dat de kuikens niet uit dezelfde container afkomstig zijn. Vervolgens wordt op basis van deze tellingen het vangletselpercentage vastgesteld en wanneer het vangletselpercentage boven de twee procent ligt, is, volgens verweerder, sprake van een overtreding. Verweerder betoogt dat hij met deze berekening nooit heeft willen suggereren dat hij op basis van deze steekproeven een betrouwbaar gemiddelde van de gehele partij heeft berekend. Verder betwist verweerder dat het aantal DOA’s is meegeteld bij de vaststelling van het vangletselpercentage of dat er anderszins sprake is van dubbeltellingen.
4. Het van toepassing zijnde regelgevend kader is in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
5.1
Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat appellante artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 8, eerste lid, in verbinding met punt 1.8, aanhef en onder d, van hoofdstuk III, van bijlage I, van de Verordening (EG) 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (de Transportverordening) heeft overtreden. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.2
In bijlage 2 van het destijds van toepassing zijnde werkvoorschrift met code WLZVL – 030 (hierna: toelichting vangletseltelling), thans bijlage 7 van het werkvoorschrift met code K-PL-WLZ-WV01, heeft de NVWA uitgewerkt hoe een vangletseltelling moet worden uitgevoerd. Uit deze bijlage volgt dat een vangletseltelling wordt uitgevoerd in het kader van een periodieke basisinspectie of in het geval er aanwijzingen zijn voor een verhoogd percentage vangletsel tijdens het regulier toezicht. Bij een vangletseltelling telt een toezichthouder twee keer twee minuten aan de slachtlijn het aantal karkassen met bloedingen. Aan de hand van de grootte en de kleur van de bloeding kan de toezichthouder de ouderdom van het letsel bepalen en vaststellen wanneer het letsel is ontstaan. De toezichthouder telt enkel de bloedingen van drie centimeter of groter, omdat het verplaatsen en het kantelen in het slachthuis de kuikens klein letsel kan toebrengen. Omdat bij een gemiddelde bandsnelheid in twee minuten een hele container kan worden geteld, moet een vangletseltelling minimaal twee minuten duren. Verder staat in bijlage 2 van het werkvoorschrift dat de toezichthouder aan de hand van de bandsnelheid en het aantal karkassen met vangletsel dat hij heeft geteld, het vangletselpercentage berekent. Bij het handhaven op vangletsel wordt een grenswaarde van twee procent gehanteerd.
5.3
Uit het rapport van bevindingen van 17 oktober 2016 volgt dat de toezichthouder bij postmortem-screening verschillende karkassen heeft gezien met donkerrode tot paarse bloedingen groter dan drie centimeter. Deze bloedingen bevonden zich voornamelijk bij de vleugels. Aan de hand van de kleur en de plek van de bloedingen heeft de toezichthouder geconcludeerd dat deze bloedingen in de laatste twaalf uur voorafgaand aan het doden van de kuikens zijn ontstaan door het ruw vangen van de dieren. Naar aanleiding van zijn bevindingen bij de antemortem-screening en postmortem-screening, heeft de toezichthouder twee vangletseltellingen van twee minuten heeft uitgevoerd. Tussen de twee tellingen zat ongeveer dertig minuten. Bij een bandsnelheid van 7500 dieren per uur, heeft de toezichthouder twee keer 250 kuikens voorbij zien komen, waarbij hij bij de eerste telling tien kuikens en bij de tweede telling zes kuikens met vangletsel heeft geteld. Aan de hand van deze tellingen heeft de toezichthouder een vangletselpercentage van 3,2% berekend, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen en fracturen van vleugels.
5.4
Anders dan appellante betoogt, hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Uit artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 8, eerste lid, in verbinding met punt 1.8, aanhef en onder d, van hoofdstuk III, van bijlage I, van de Transportverordening volgt dat het verboden is om dieren zodanig te behandelen dat het hun onnodig pijn of onnodig lijden berokkent. Op grond de Transportverordening mag dus aan geen enkel kuiken door het vangen of het transport vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt optreden tegen geconstateerd letsel. Deze grenswaarde is een handhavingsnorm en houdt in dat verweerder niet handhavend optreedt indien de toezichthouder een vangletselpercentage van twee procent of minder vaststelt. Het College acht de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist.
5.5
Wat betreft het betoog dat moet zijn gewaarborgd dat de vangletseltellingen zorgvuldig worden uitgevoerd, overweegt het College dat uit het rapport van bevindingen volgt dat de vangletseltellingen zijn uitgevoerd overeenkomstig de beschreven werkwijze in de toelichting vangletseltelling. Bovendien heeft de toezichthouder ter zitting verklaard dat hij is getraind om met het blote oog vast te stellen of een bloeding groter is dan drie centimeter en dat bij twijfel een bloeding niet wordt meegeteld. Ook heeft hij verklaard dat hij aan de slachtlijn allerlei andere afwijkingen ziet, maar dat hij enkel de donkerrode tot paarse bloedingen telt. Het College ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen of om de deskundigheid van de toezichthouder anderszins in twijfel te trekken. De toezichthouder heeft de vangletseltellingen zorgvuldig uitgevoerd. Weliswaar heeft appellante gesteld dat bij de vaststelling van het vangletselpercentage sprake is geweest van dubbeltellingen en dat het aantal DOA’s is meegerekend, maar zoals volgt uit de toelichting vangletseltelling en de bevindingen van de inspectie op 12 oktober 2016, heeft de toezichthouder het vangletselpercentage berekend aan de hand van het vangletsel dat hij heeft geteld na de antemortem-screening en de postmortem-screening. Eerdere constateringen van letsel, het aantal kuikens dat bij aankomst was overleden, dan wel het percentage kuikens dat is afgekeurd, zijn niet meegenomen in deze berekening. Dat verweerder in de beslissing op bezwaar heeft gesteld dat het vangletselpercentage te herleiden is uit het bewijs van afkeuring met nummer K1628605 vat het College op als een kennelijke verschrijving. Uit het rapport van bevindingen blijkt duidelijk dat het vangletselpercentage is berekend op basis van de vangletseltellingen. Het betoog van appellante dat nergens staat hoe de grootte van het vangletsel en hoe de telmomenten worden bepaald, is feitelijk onjuist. Dit staat immers beschreven in de toelichting vangletseltelling. Er is geen aanknopingspunt dat niet dienovereenkomstig is gehandeld.
5.6
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet het College geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de toezichthouder dat de bloedingen op de karkassen zijn ontstaan door het ruw vangen van de kuikens, zodat het betoog van appellante dat zij ten onrechte verantwoordelijk wordt gehouden voor letsel dat is ontstaan ná het vangen van de kuikens, niet slaagt. Het College is van oordeel dat de toezichthouder terecht heeft geconcludeerd dat de vangploeg onnodige pijn en ernstig lijden bij de kuikens heeft veroorzaakt, omdat appellante als pluimveehouder er niet voor heeft gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de kuikens werden nageleefd. Dit is een overtreding van artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 8, eerste lid, in verbinding met punt 1.8, aanhef en onder d, van hoofdstuk III, van bijlage I, van de Transportverordening. Voor het vaststellen van deze overtreding is niet van belang met welke methode de kuikens zijn gevangen. Ook bij het toepassen van de klassieke vangmethode dient vangletsel achterwege te blijven. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren is het verboden om in strijd te handelen met de artikelen 3 en 8 van de Transportverordening, zodat verweerder op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren bevoegd was appellante een boete op te leggen.
5.7
Appellante heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete. Het College stelt vast dat de hoogte van de door verweerder bij het primaire besluit opgelegde boete van € 1.500,- in overeenstemming is met artikel 2.2, eerste lid, onder d, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, in samenhang met artikel 1.2 en de bijbehorende bijlage van de Regelgeving handhaving en overige zaken Wet dieren. Het College is met de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de opgelegde boete niet evenredig is.
6. Het hoger beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, mr. H.S.J. Albers en mr. W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. C.M.J. Rouwers

Bijlage

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (Verordening (EG) nr. 1/2005) en de daarbij behorende Bijlage I luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
“ Artikel 3
Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
e) het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;
(…)
Artikel 8
Houders
1. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
(…)
BIJLAGE I
(…)
HOOFDSTUK III
(…)
1.8.
Het is verboden:
(…)
d) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent;
(…)”
De wet dieren luidt- voor zover hier van belang – als volgt:
“ Artikel 2.5 Vervoer van dieren
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
a. een verbod op het vervoeren van bepaalde dieren;
b. de bij de te vervoeren dieren te verrichten onderzoeken;
c. het bijeenbrengen, aanvoeren en afvoeren van dieren;
d. de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;
e. de wijze van vervoer;
f. de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;
g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
h. de beladingsdichtheid van vervoermiddelen;
i. het verzegelen of merken van vervoermiddelen;
j. voorwerpen die ten behoeve van het vervoer van dieren worden gebruikt;
k. de verzorging, voedering en drenking van dieren tijdens het vervoer;
l. de over het vervoer bij te houden gegevens;
m. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, en de plaatsen of inrichtingen waar dit plaatsvindt;
n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en
o. de vakbekwaamheid van degene die de dieren vervoert of die bij het vervoer betrokken is.
Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden is strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)”
Artikel 8.7. Bevoegdheid
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen. is bevoegd
De Regeling houders van dieren luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 4.8. Verbodsbepalingen
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 tot en met 9 (…), van verordening (EG) nr. 1/2005;
(…)”