ECLI:NL:RBROT:2021:12231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
ROT 19/5143 e.v.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd aan pluimveehouder voor vangletsel bij kuikens en de beoordeling van de rapporten van de NVWA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan over de boetes die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft opgelegd aan een pluimveehouder wegens vangletsel bij kuikens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de NVWA in totaal 17 boetes van € 3.000,- heeft opgelegd aan de pluimveehouder, omdat bij het vangen van de kuikens letsel is geconstateerd. De pluimveehouder heeft tegen deze boetes beroep aangetekend, waarbij zij aanvoert dat het letsel ook tijdens het transport of op de slachterij kan zijn ontstaan en dat de rapporten van de toezichthoudende dierenartsen niet betrouwbaar zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van de pluimveehouder beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om aan de rapporten van de NVWA te twijfelen. De rechtbank oordeelt dat de NVWA voldoende heeft aangetoond dat het letsel is ontstaan tijdens het vangen en dat de opgelegde boetes terecht zijn. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de norm van 2% voor vangletsel een handhavingsnorm is en dat de NVWA niet verplicht is om een statistische analyse uit te voeren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de pluimveehouder niet heeft aangetoond dat de rapporten van de NVWA onjuist zijn en dat de toezichthouders deskundig zijn op het gebied van dierenwelzijn.

De rechtbank heeft de beroepen van de pluimveehouder ongegrond verklaard en de boetes bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de wetgeving omtrent dierenwelzijn en de rol van de NVWA in het toezicht daarop.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/5143, ROT 19/5145, ROT 19/5146, ROT 19/5147, ROT 19/5385, ROT 20/726, ROT 20/5248, ROT 20/5613, ROT 20/5619, ROT 21/3482, ROT 21/3493, ROT 21/4358, ROT 21/4359 en ROT 21/4360

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij 17 besluiten van (in chronologische volgorde) 25 januari 2019, 15 februari 2019, 3 mei 2019, 10 mei 2019, 7 juni 2019, 19 juli 2019, 26 juli 2019, 9 augustus 2019, 4 oktober 2019, 8 november 2019, 20 december 2019, 12 juni 2020, 5 februari 2021 -tweemaal-, 2 april 2021 en 23 april 2021 -tweemaal- (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres 17 keer een boete opgelegd van € 3.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij 14 besluiten van (chronologisch) 17 september 2019 -vijfmaal-, 22 januari 2020, 10 september 2020, 21 september 2020 -tweemaal-, 21 mei 2021, 17 mei 2021 en 10 augustus 2021 -driemaal- (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de 14 bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , vennoot van eiseres, drs. J.J.B. Simons, agrarisch expert/dierenarts bij Reijneveld Agrarische Expertise, en prof. dr. H. Elffers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] , senior toezichthouders bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Het gaat in deze 14 beroepen om 17 boetes die verweerder heeft opgelegd omdat bij het vangen de kuikens van eiseres letsel is toegebracht. Beroep ROT 20/726 omvat vier boetezaken, de andere beroepen gaan over één boetezaak.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder verwijt eiseres dat zij 17 keer het volgende beboetbare feit heeft begaan:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Verweerder baseert dit op 17 rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door toezichthouders van de NVWA. Volgens verweerder heeft eiseres overtredingen begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert aan dat niet is aangetoond dat het geconstateerde letsel (alleen) is ontstaan tijdens het vangen. Het kan ook zijn ontstaan tijdens het transport of op de slachterij. Daarbij verwijst eiseres naar het rapport van januari 2019 “Letsel en schade bij vleeskuikens als gevolg van vangen, transport en handelingen aan de slachtlijn” van Wageningen University & Research (WUR) en de verklaring van 12 februari 2019 van vier dierenartsen van AdVee. Verweerder doet zijn constateringen niet in de stal maar pas op het slachthuis en bepaalt dan aan de hand van het verschil in kleur van de bloeding de ouderdom terwijl het kleurverschil vaak nauwelijks waarneembaar is. Bovendien volgt uit het rapport van drs. J.J.B. Simons van 19 april 2021 dat bepaling van de leeftijd van een bloeding aan de hand van de kleur niet betrouwbaar is en ondersteuning nodig is uit ander onderzoek. Bij een bedrijfsbezoek aan eiseres heeft Simons ook vastgesteld dat een kip een bloeding had met een kleur die volgens verweerder pas na uren kan zijn ontstaan terwijl het nog een verse wond leek. Daarnaast is het onmogelijk om bij bandsnelheden tot 15.000 kuikens per uur het letsel en de bloedingen vast te stellen; daarbij verwijst eiseres naar de verklaring van de AdVee-dierenartsen. Verweerder en de rechtbank gaan uit van de juistheid van de bevindingen van één toezichthouder die niet neutraal is, en dat is in strijd met het beginsel van equality of arms. Daarnaast heeft eiseres in veel gevallen het voornemen met de rapporten van bevindingen pas veel later ontvangen waardoor zij er niet goed meer op kon reageren. Bij de rapporten van de toezichthouders zijn ook weinig foto’s gevoegd en uit de bijgevoegde foto’s blijkt niet dat sprake is van vangletsel. Ook is in de rapporten niet bewezen dat het gaat om de kippen van eiseres en wanneer die kippen zijn gevangen. Wat betreft de berekende vangletselpercentages wijst eiseres op notities van prof. dr. H. Elffers, waaruit volgt dat in de meeste zaken niet is aangetoond dat de norm van 2 % is overschreden. Om de onzekerheid van de steekproef bij de letseltellingen weg te nemen moet namelijk nog een statistische hypothesetoetsing worden uitgevoerd en bovendien moet nog een correctie plaatsvinden op basis van het gegeven in het WUR-rapport dat 39 % van het geconstateerde letsel op het slachthuis is ontstaan. Verder merkt eiseres op dat artikel 3, aanhef en onder e, van de Transportverordening zich niet tot eiseres als pluimveehouder richt en dat van overtredingen van de Transportverordening geen sprake is. Eiseres handelt naar eer en geweten en bij het vangen wordt zo zorgvuldig mogelijk gewerkt. Het ontstaan van enig letsel is, gelet op het natuurlijk gedrag van kippen (vleugels spreiden bij rumoer), niet te voorkomen. Nu het ontstaan van letsel onvermijdelijk is, is het onredelijk dat verweerder telkens boetes aan eiseres oplegt. De opgelegde boetes zijn ook onevenredig. Er is namelijk sprake van verscherpte controle bij bedrijven die eerder een boete of waarschuwing hebben gehad en eiseres heeft de afgelopen jaren al veel boetes gekregen, aldus eiseres.

Het oordeel van de rechtbank

De rapporten van bevindingen
4.1.
.Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2021:564, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport zoals hier aan de orde, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
De rechtbank acht dit uitgangspunt niet in strijd met het beginsel van equality of arms. De toezichthoudend dierenartsen worden geacht te beschikken over de nodige expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. De toezichthouders zijn opgeleid tot dierenarts en daarnaast binnen de NVWA en in de praktijk om de diverse toezichthoudende taken te verrichten. Zo hebben zij o.a. speciale training gehad om vangletsel te herkennen. Bij de beoordeling van de bevindingen in de rapporten mag worden uitgegaan van die expertise van de toezichthouder. Dat neemt niet weg dat voor een goede beoordeling de waarnemingen van de toezichthouder duidelijk moeten zijn omschreven en de conclusie van de toezichthouder voldoende moet zijn gemotiveerd en de redenering kan worden gevolgd en tot die conclusie leidt. Dat de toezichthouders in dienst zijn van de NVWA biedt geen grond om op voorhand te twijfelen aan de juistheid van hun rapporten van bevindingen. De toezichthouders hebben de eed of belofte afgelegd dat zij hun taak plichtsgetrouw en nauwgezet zullen vervullen en het opgedragen werk zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen uitoefenen (zie het Eed of belofteformulier sector Rijk in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017). De toezichthouders kunnen in dat kader worden geacht geen (eigen) belang te hebben bij het onjuist vermelden van hetgeen zij hebben waargenomen. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat in deze gevallen niet zou kunnen worden uitgegaan van de neutraliteit van (een van) de negen verschillende toezichthouders die in deze zaken de rapporten van bevindingen hebben opgesteld.
4.3.
Wel stelt eiseres terecht dat zij in veel gevallen pas laat het rapport van bevindingen heeft ontvangen. Ook heeft verweerder in veel gevallen niet binnen dertien weken na het opstellen van het rapport aan eiseres bericht dat een boete wordt opgelegd, zoals is voorgeschreven in artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze laatste termijn is een termijn van orde (TK 2003-2004, 29701, nr. 3, p.150) en overschrijding ervan leidt als zodanig niet tot verval van de boetebevoegdheid. De rechtbank is ook niet gebleken dat eiseres door het late toezenden van de rapporten en boetebesluiten in haar belangen of bewijspositie is geschaad. Eiseres stelt dat zij door het tijdsverloop niet goed meer kon reageren op de rapporten maar dit heeft zij verder niet onderbouwd. Overigens is eiseres in veel van de boetezaken wel kort na de constateringen door verweerder met een brief ingelicht dat een hoog percentage vangletsel was geconstateerd en dat een voornemen tot het opleggen van een boete zal volgen.
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is beschreven in de rapporten van bevindingen. In de rapporten is duidelijk beschreven welk letsel van welke kleur en grootte de toezichthouders bij de kuikens hebben gezien, namelijk letsel (aan vleugel, poot of borst) met donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal 3 cm grootte. Ook staat in de rapporten dat er is geteld volgens de instructie van de NVWA (Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA dan wel bijlage 7 bij K-PL-WLZ-WV01) en wat het resultaat van die telling was. Uit die NVWA-instructie (de Toelichting vangletseltelling) volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter in doorsnee (diameter), die donkerrood gekleurd zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Bij een aantal rapporten van bevindingen zijn ook foto’s gevoegd maar, zoals verweerder heeft toegelicht, zijn dit geen foto’s van de getelde letsels (dat is ook praktisch niet uitvoerbaar) en dienen deze foto’s alleen ter illustratie van wat er aan letsel in het koppel is aangetroffen. De stellingen van eiseres dat op een aantal foto’s geen donkerrood-paarse bloedingen of alleen kleine bloedingen te zien zijn, treft daarom geen doel. Daarnaast merkt de rechtbank op dat bij een voldoende duidelijke beschrijving van de constateringen door de toezichthouder in het rapport - wat hier in alle rapporten het geval is - een foto of video niet nodig is om het bewijs te leveren dat bepaald letsel is geconstateerd.
De rechtbank ziet in de inhoudelijke betwisting door eiseres of de door eiseres opgeworpen vragen ook geen grond om aan de rapporten te twijfelen. Ter zitting zijn alle rapporten van bevindingen doorgenomen en daarbij heeft verweerder toegelicht wanneer de kuikens bij eiseres zijn vertrokken. Ook blijkt uit de rapporten van bevindingen dat de toezichthouders hebben gecontroleerd dat de kuikens van eiseres waren, aan de hand van onder meer gegevens van het slachthuis (dagplanning, aanvoerstaat) en identificatie op de containers. De rechtbank heeft op deze punten geen onregelmatigheden aangetroffen. Voor de rechtbank staat voldoende vast dat de letseltellingen zijn verricht bij kuikens van eiseres en dat die kuikens tot 12 uur voorafgaande aan de letseltelling zijn gevangen.
Ouderdom en oorzaak letsel
5.1.
De toezichthoudend dierenartsen bepalen onder andere op basis van de kleur van een bloeding of het daarbij behorende letsel al langere tijd geleden is ontstaan. Verweerder onderbouwt dit onder meer met een verwijzing naar een tabel (gepubliceerd in een boek van Bremner & Johnston uit 1966 en afkomstig uit een onderzoek van Hamdy et al uit 1961) waaruit volgt dat een bloeding bij pluimvee in ongeveer 12 uur verkleurt naar donkerrood tot paars. Het gaat hierbij om een glijdende schaal. Eiseres heeft een rapport ingebracht van drs. Simons die concludeert dat het bepalen van de leeftijd van een bloeding (enkel) aan de hand van de kleur niet betrouwbaar is en dat er geen consensus is over de kleurfases en exacte sequentie van kleurveranderingen. Verweerder heeft hierover opgemerkt dat door Simons deels is verwezen naar humaan onderzoek dat dus niet van toepassing is op bloedingen bij pluimvee en dat uit het in het rapport besproken onderzoek van Northcutt et al uit 2020 (dat wél op pluimvee ziet) blijkt dat zij tot dezelfde conclusie kwamen als Hamdy. Ook van het onderzoek van Northcutt is de conclusie dat het mogelijk is om de ouderdom van een bloeding op een pluimveekarkas te schatten op basis van kleur. Daarnaast verwijst verweerder naar het WUR-rapport waarin staat dat het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn na het plukken, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vleugelbloedingen veroorzaakt door het vang- en laadproces. Ten aanzien van de constateringen die Simons heeft gedaan bij een kip in de stal van eiseres, die een donkere bloeding zou hebben maar recent letsel, stelt verweerder, nog los van een oordeel over de kleur van de bloeding, dat dit slechts over één kip gaat en het bovendien louter een vermoeden is dat het om recent letsel zou gaan. De rechtbank ziet in het rapport van Simons onvoldoende grond om te concluderen dat verweerder op onjuiste wijze vangletsel vaststelt. Het rapport bevat daarvoor onvoldoende weerlegging van het uitgangspunt van verweerder dat bij een pluimveekarkas aan de hand van de kleur van een bloeding de ouderdom van het letsel kan worden geschat. Daarbij merkt de rechtbank op dat het bij de beoordeling door de toezichthouder aan de slachtlijn niet gaat om de exacte kleurschakeringen en een nauwkeurige tijdsbepaling maar om het algemeen uitgangspunt dat een donkerrood tot paarse bloeding niet recent maar al langer (meerdere uren) geleden is ontstaan.
5.2.
Verder is van belang dat de toezichthoudend dierenartsen niet alleen kijken naar de kleur van een bloeding maar ook naar het type letsel en naar de grootte. Daarnaast sluit verweerder uit dat die combinatie van kleur, grootte en type letsel op een ander moment dan bij het vangen, dus bij het transport of op de slachterij, kan zijn ontstaan. Verweerder heeft in dit verband toegelicht dat het letsel dat bij transport zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is en dat dit dan een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) zou betreffen dan bij vangletsel het geval is. Daarnaast wordt ook nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. Ten aanzien van de slachterij heeft verweerder toegelicht dat zich daar geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van de grootte en kleur als die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. Als er wel letsel ontstaat op het slachthuis heeft dit onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Gelet op deze toelichting van verweerder acht de rechtbank voldoende uitgesloten dat het letsel dat wordt geteld tijdens het transport of op het slachthuis is ontstaan. Eiseres heeft (mede onder verwijzing naar de verklaring van de AdVee-dierenartsen) enkel gewezen op mogelijke andere oorzaken van letsel dat aan de slachtlijn wordt aangetroffen, maar dat is met deze toelichting van verweerder afdoende weerlegd. Ook het rapport van Simons leidt niet tot een ander oordeel op dit punt. Simons wijst met name op het WUR-rapport waarin staat dat bepaalde letsels en bloedingen toenemen tijden het slachtproces maar in dat rapport zijn alle bloedingen geteld vanaf 0,5 centimeter en ongeacht de kleur, terwijl verweerder juist door de telling van alleen grotere en donkerrode bloedingen uitsluit dat de bloedingen recent zijn ontstaan. Daarnaast wijst drs. Simons erop dat eiseres meermaals is gewisseld van vangbedrijf en vangploeg terwijl de vangletselconstateringen door de NVWA hetzelfde bleven. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet worden geconcludeerd dat de oorzaak van het geconstateerde letsel dan niet door het vangen kan zijn veroorzaakt.
Overtreding van de Transportverordening
6.1.
Uit het voorgaande volgt dat voor de rechtbank voldoende vaststaat dat als een toezichthoudend dierenarts donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal drie centimeter aan vleugel, poot of lichaam constateert, er sprake is van vangletsel. Het veroorzaken van letsel tijdens het vangen is een overtreding van de voorschriften van artikel 3, aanhef en onder d of e, en artikel 8, eerste lid, gelezen in samenhang met bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening. In de aanhef van artikel 3 is bepaald dat het verboden is dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Voorts moet, voor zover hier van belang, aan de voorwaarde onder e worden voldaan: het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid voor de taak die het moet uitvoeren, en doet dat zonder gebruik van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt. In artikel 8, eerste lid, van de Transportverordening is, voor zover hier van belang, bepaald dat de houders van dieren op de plaats van vertrek ervoor zorgen dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden. In deze afdeling 1 (met het opschrift 'Laden, lossen en behandeling van de dieren') is in punt 1.8, aanhef en onder d, bepaald dat het verboden is de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent.
6.2.
De rechtbank volgt eiseres niet dat het voorschrift van artikel 3 alleen is gericht tot transporteurs en niet tot pluimveehouders. Het ziet immers niet alleen op het vervoeren maar ook op het laten vervoeren van pluimvee, zoals eiseres doet. Daarnaast volgt uit de definitie van vervoer in artikel 2, onder w, van de Transportverordening dat daaronder ook valt het laden van dieren. Dat bij eiseres sprake is van machinaal vangen van de kuikens betekent niet dat artikel 3, onder e, van de Transportverordening niet van toepassing zou zijn. Immers, ook bij een geautomatiseerd systeem is personeel betrokken bij het vangen en kan personeel bij het uitvoeren van de werkzaamheden de kuikens letsel toebrengen, bijvoorbeeld door het onjuist bedienen van het systeem of bij het handmatig plaatsen van de kuikens in de containers. Dit blijkt ook uit de bedrijfsanalyse die eiseres door de Universiteit Utrecht heeft laten uitvoeren. Daarnaast richt ook het voorschrift van paragraaf 1.8, onder d, zich tot de pluimveehouder en ook het toebrengen van letsel bij het vangen valt onder dit verbod. Het omvat ook meer dan het verbod om dieren aan de poten op te tillen (waarvan de Europese Commissie heeft aangegeven dat het niet de bedoeling is dat dat verbod ook voor pluimvee geldt: zie de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 15 oktober 2021 over het vangen van kippen, Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 342).
De vangletseltelling
7.1.
Om te bepalen of voor de overtreding van de genoemde voorschriften van de Transportverordening een boete wordt opgelegd, voert de toezichthouder een vangletseltelling uit. Daarbij worden twee keer twee minuten aan de slachtlijn karkassen geteld die donkerrode tot paarse bloedingen hebben van minimaal drie centimeter. Weliswaar kent de vaststelling van de kleur van het letsel een subjectief element maar de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA zijn erop getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. Ook in het inschatten van de grootte van een bloeding zijn de toezichthouders getraind. Bij twijfel over de kleur of grootte wordt het letsel niet meegeteld. In de door eiseres ingebrachte verklaring vinden de AdVee-dierenartsen het onmogelijk om bij een bandsnelheid van 13.500 kuikens per uur op vangschade te controleren. Deze stelling is echter -zo is op de zitting uitdrukkelijk gevraagd en besproken- niet gebaseerd op eigen ervaringen van de dierenartsen; zij (of eiseres) hebben niet zelf bij een slachterij aan de slachtlijn gekeken. De toezichthouders hebben op de zitting toegelicht dat ze bij een telling ongeveer anderhalve meter van de slachtlijn af staan op een goed verlichte plek en dat het ook bij een bandsnelheid van 15.000 kuikens per uur nog goed mogelijk is om deze telling te verrichten. Daarbij zij opgemerkt dat het slachthuis zelf bij die snelheid ook nog allerlei controles moet kunnen verrichten, zoals de vleeskeuring. Daarnaast is er door verweerder op gewezen dat ook intercollegiale toetsing plaatsvindt; er worden steekproeven uitgevoerd, waarbij een senior toezichthouder naast de toezichthouder staat en ook de vangletseltelling doet, en de uitkomsten van die tellingen, onafhankelijk van elkaar, komen dan eigenlijk altijd nagenoeg overeen.
7.2.
Als bij de vangletseltelling wordt geconstateerd dat 2 % of meer van de getelde kuikens vangletsel hebben, treedt verweerder handhavend op. Vast staat dat bij de vaststelling van één kuiken met vangletsel al sprake is van een overtreding van de Transportverordening. Die norm van 2 % is dus enkel een handhavingsnorm van verweerder. Ter zitting is toegelicht dat verweerder erkent dat er bij het vangproces een keer een fout kan worden gemaakt en dat uit coulance richting de pluimveehouders die marge van 2 % wordt gehanteerd.
7.3.
Ten aanzien van die norm van 2 % heeft eiseres verwezen naar stukken van prof. dr. Elffers.
Elffers stelt dat de letseltellingen niet representatief zijn en dat er nog een statistische toetsing moet worden uitgevoerd. Het CBb heeft evenwel al meerdere keren overwogen (o.a. in ECLI:NL:CBBL2021:706) dat verweerder zich er niet van hoeft te vergewissen of de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel en dat de vangletseltelling dus geen correcte statistische analyse hoeft te zijn. Zoals hiervoor al is overwogen, is één kuiken met vangletsel al een overtreding. Daarom is een exacte schatting van hoeveel kuikens in het totale koppel vangletsel hebben niet nodig en niet relevant. Die norm van 2 % ziet enkel op het aantal vangletsels binnen het getelde aantal kuikens en die methode wordt in alle gevallen op dezelfde wijze toegepast. Daar komt bij dat uit de inspectieresultaten van verweerder over 2019 blijkt dat bij het regulier toezicht, de heterdaad inspectie die plaatsvindt nadat bij de PM-keuring vangletsel wordt gezien (zoals ook het geval in deze boetezaken), in bijna 99 % van de gevallen een overschrijding van die 2 %-norm is vastgesteld. Het is dus sowieso aannemelijk dat inspectie bij een ander deel van het koppel ook tot overschrijding van de handhavingsnorm zou leiden.
Verder stelt Elffers dat uit het WUR-rapport volgt dat slechts 61 % van de letsels aan vangen kan worden toegerekend en dat de resultaten van de letseltellingen daarop nog moeten worden gecorrigeerd. Weliswaar is in het WUR-rapport opgenomen dat het aantal vleugeldislocaties tijdens het slachtproces toeneemt maar dat is niet 1 op 1 toepasbaar op de vangletseltellingen door de NVWA. WUR heeft namelijk gekeken naar alle bloedingen van meer dan 0,5 centimeter, terwijl verweerder alleen kijkt naar donkerrode tot paarse bloedingen van tenminste 3 centimeter. Zoals verweerder heeft toegelicht, zullen bloedingen ontstaan op het slachthuis altijd kleiner zijn dan 3 centimeter (want die hebben onvoldoende tijd om onderhuids groot te worden) en die worden bij de vangletseltellingen niet meegenomen. Ook de opsteller van het WUR-rapport heeft in een e-mail aan verweerder van 21 februari 2020 bevestigd dat er tijdens het slachtproces nagenoeg geen letsel optreedt met een bloeding groter dan 1 centimeter.
Verwijtbaarheid
8. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat vangletsel niet is te voorkomen, althans de overschrijding van de norm van 2 %. Zoals hiervoor is overwogen hanteert verweerder die norm als coulance richting de pluimveehouders; het gaat er hier dus niet om dat vangletsel nimmer mag voorkomen. Daarnaast volgt uit de inspectieresultaten van verweerder over 2019 dat bij de periodieke inspectie (a-select wordt een vangletseltelling uitgevoerd bij een koppel, zonder dat eerst bij de PM-keuring vangletsel is gezien) de naleving 91,7 % was. Daaruit moet worden geconcludeerd dat het wel mogelijk is voor pluimveehouders om onder de norm van 2 % te blijven. In die zin treft het betoog van eiseres dat de oorzaak ligt in het natuurlijk gedrag van de kuikens (opfladderen bij rumoer) en dat dat niet is te voorkomen, geen doel. Eiseres wijst er op dat het gewicht van de kuikens een risicofactor is en dat uit de inspectieresultaten ook blijkt dat het grootste percentage vastgestelde overschrijdingen in de zwaardere categorie zit. Dat is echter een voor eiseres bekende factor waarmee zij bij het vangen rekening kan houden. Dit mag naar het oordeel van de rechtbank ook van eiseres worden verwacht; zij dient immers het toebrengen van letsel bij het vangen zoveel mogelijk te voorkomen. Overigens heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij reguliere kuikens houdt en is niet gebleken dat de kuikens van eiseres afwijken van die van andere pluimveehouders. Dat eiseres een patiostal heeft waarin het vangen grotendeels geautomatiseerd verloopt doet evenmin af aan de verwijtbaarheid. Zoals hiervoor is overwogen is ook bij dat geautomatiseerde proces sprake van menselijk handelen en ook ten aanzien van de inrichting en bediening van het systeem kunnen aanpassingen worden verricht. Zo hebben de onderzoekers van de Universiteit Utrecht in de bedrijfsanalyse die eiseres heeft laten uitvoeren ook verschillende kritieke punten bij het vangen geconstateerd die zowel zien op menselijk handelen als op de inrichting van het systeem en die aangepast zouden kunnen worden om de kans op vangletsel te verkleinen.
De boetes
9. Uit al het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd eiseres daarvoor boetes op te leggen. Over de hoogte van de boetes overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. In dit geval heeft verweerder de boetes verhoogd omdat sprake is van recidive. Eiseres heeft eerder op 13 oktober 2017 ook een boete gekregen voor vangletsel; op grond van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren zijn de boetes verhoogd naar € 3.000,-. De rechtbank acht ook dit bedrag in deze gevallen niet onevenredig. Het gaat in deze uitspraak om 17 boetes van € 3.000,- die zijn opgelegd over een periode van twee jaar en twee maanden. Dat zijn veel boetes en is opgeteld een behoorlijk bedrag maar de rechtbank ziet daarin geen reden tot matiging. Alle 17 overtredingen zijn eiseres immers te verwijten en de rechtbank is niet gebleken dat eiseres de boetes niet had kunnen voorkomen. Eiseres stelt dat sprake is van verscherpte controle en dat zij daarom veel vaker boetes krijgt. Voor zover zij daarmee doelt op de in de Toelichting vangletseltelling vermelde toename van inspecties na een aantal maatregelen, treft die stelling geen doel. Die ziet op de periodieke controles (en dus niet op het regulier toezicht zoals hier) en richt zich bovendien alleen tot het slachthuis. Verweerder heeft betwist dat verder sprake zou zijn van een beleid waarbij vaker vangletseltellingen worden uitgevoerd als een pluimveehouder eerder boetes daarvoor opgelegd heeft gekregen. Dat is ook niet aannemelijk aangezien de vangletseltellingen die ook hier aan de orde zijn, worden uitgevoerd tijdens regulier toezicht, nadat ter plekke door de toezichthouder bij de PM-keuring vangletsel is geconstateerd. Eiseres heeft haar vermoeden van een verscherpte controle ook niet onderbouwd. Voor het overige heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder de boetes had moeten matigen. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken.
10. De beroepen zijn dus ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. A.S. Flikweert, leden, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 december 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.