ECLI:NL:CBB:2024:222

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
22/48
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over boete voor vangletsel bij kuikens en de toepassing van de Wet dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete van € 1.500,- die was opgelegd aan een pluimveebedrijf wegens het niet naleven van de voorschriften met betrekking tot het behandelen van dieren. De rechtbank Rotterdam had eerder op 1 december 2021 de uitspraak van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevestigd, die de boete had opgelegd op basis van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Dit rapport documenteerde ernstige letsels bij kuikens, die waren ontstaan door onzorgvuldig vangen door de vangploeg. Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat het pluimveebedrijf de Wet dieren had overtreden, en dat de boete op de juiste gronden was opgelegd. De argumenten van het pluimveebedrijf dat de foto’s in het rapport geen vangletsel maar processchade toonden, werden verworpen. Het College bevestigde dat de methoden van de NVWA voor het vaststellen van vangletsel deugdelijk zijn en dat de bevindingen in het rapport voldoende bewijs vormden voor de opgelegde boete. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de houder van de dieren voor het welzijn van de kuikens, ook wanneer een extern bedrijf wordt ingeschakeld voor het vangen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/48

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] , handelend onder de naam Pluimveebedrijf [naam 1], te [woonplaats 1] (het pluimveebedrijf)
(gemachtigde: J.A. Brok)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2021, kenmerk ROT 20/3109,
in het geding tussen

het pluimveebedrijfende minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri)

Procesverloop in hoger beroep

Het pluimveebedrijf heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:11785) (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting over het hoger beroep gegeven.
Het pluimveebedrijf heeft een nader stuk ingediend.
De zitting was op 17 oktober 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van het pluimveebedrijf en de minister deelgenomen. Tevens zijn verschenen [naam 2] ( [naam 2] ) namens het pluimveebedrijf en drs. [naam 3] namens de minister.

Grondslag van het geschil

1.1
Op 8 september 2017 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een slachthuis in [woonplaats 2] een inspectie uitgevoerd bij een koppel aangevoerde kuikens. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 12 september 2017 (rapport van bevindingen).
1.2
In het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder onder meer het volgende geschreven:
“Datum en tijdstip van de bevindingen: vrijdag 08-09-2017, omstreeks 17.00 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om 17:06 uur in de panklaarafdeling op het keurbordes van [naam 4] B.V. Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens afkomstig uit hok 4 van mester “ [naam 4] ”. Bij controle van de door het slachthuis op het keurbordes vermelde gegevens en bij navraag aan de chef panklaar, bleek dat de kuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk afkomstig waren van dit koppel. Ik zag veel dieren met letsel waarop ik besloot om een vangletselcontrole uit te voeren.
Bij hetzelfde koppel geslachte dieren zag ik bij 625 karkassen 20 karkassen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van de vleugels en een enkele looppoot en 12 fracturen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van voornamelijk de vleugels. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg.
In totaal heb ik van bovengenoemde koppel 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. Tussen de controles zat een tijdsbestek van 34 minuten. Ik telde bij de eerste telling 12 en bij de tweede telling 7 dieren met vangletsel. Bij een bandsnelheid van 7500 dieren per uur, zag ik dus 2 maal 250 kuikens voorbij komen en kwam ik op een gemiddelde score van 3,8% letsel, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen van de vleugels en looppoten en fracturen van de vleugels. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis.
Deze ernstige fracturen en kneuzingen met bloedingen hebben ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, hevige pijn en stress hebben ervaren.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik daarom uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat door de vangploeg onnodige pijn en ernstig lijden bij de dieren is veroorzaakt.”
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen zoals beschreven in het rapport van bevindingen heeft de minister bij besluit van 1 december 2017 (het boetebesluit) het pluimveebedrijf een boete opgelegd van € 1.500,-, omdat de vangploeg in het kader van de bedrijfsactiviteiten van het pluimveebedrijf zijn werkzaamheden niet zodanig uitvoerde dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit levert een overtreding op van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (Transportverordening).
1.4
Met het besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van het pluimveebedrijf tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van het pluimveebedrijf ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser en verweerder respectievelijk het pluimveebedrijf en de minister moet worden gelezen:
“3.2. De stelling van eiser dat de steekproef bij de telling van letsel willekeurig en niet representatief is, slaagt niet. Uit de rapporten van bevindingen (…) van 12 september 2017 volgt dat de vangletseltellingen zijn gedaan volgens de Toelichting vangletseltelling (bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA). Daarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit de tweede en derde alinea, in onderlinge samenhang bezien, van de rapporten van bevindingen van 8 augustus 2017 en van 12 september 2017 constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een telling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiser kwam bij de controles op 20 juli 2017 en op 8 september 2017 ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Het CBb oordeelt in de genoemde uitspraak dat de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist is.
3.3.1.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden, zoals hierboven al vermeld, plaats zoals beschreven in de Toelichting vangletseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of post-mortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting vangletseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling.
3.3.2. (…)
De toezichthouder heeft volgens het boeterapport in ROT 20/3109 bij 625 karkassen 20 karkassen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van de vleugels en een enkele looppoot en 12 fracturen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van voornamelijk de vleugels gezien. Bloedingen van deze aard zijn volgens de toezichthouder in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal door een vangploeg. Dit heeft aanleiding gegeven tot het doen van een vangletseltelling. De toezichthouder heeft bij de eerste telling 12 en bij de tweede telling 7 dieren met letsel geteld. Bij een bandsnelheid van 7.500 dieren per uur was de gemiddelde score 3,8% letsel, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen van de vleugels en looppoten en fracturen van de vleugels.
Volgens de toezichthoudende dierenarts hebben deze ernstige fracturen en kneuzingen met bloedingen in beide zaken ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, hevige pijn en stress hebben ervaren.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor beide zaken geldt dat de tweede en derde alinea van het rapport van bevindingen in samenhang moeten worden gelezen. In de tweede alinea van het rapport staat de aanleiding beschreven voor de verrichte vangletseltellingen, die worden beschreven in de derde alinea van het rapport. Nu uit beide rapporten volgt dat de vangletseltellingen hebben plaatsgevonden volgens de werkwijze zoals die is beschreven in de Toelichting vangletseltelling en uit de tweede alinea in beide rapporten blijkt dat er donkerrode tot paarse bloedingen van groter dan 3 cm zijn geconstateerd, is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de boetes niet op deze rapporten kunnen worden gebaseerd.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent, maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470/706). Daar komt bij dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.5.1.
De bandsnelheid bij de controles op 20 juli 2017 en 8 september 2017 was 7.500 kuikens per uur. Ook bij die bandsnelheid kan het letsel aan de karkassen voldoende worden beoordeeld door een deskundig dierenarts. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel.
3.5.2.
Het betoog van eiser dat in dit geval vraagtekens kunnen worden gezet bij de deskundigheid van de toezichthoudende dierenarts, die in beide zaken de controle heeft verricht, slaagt niet, nu dit betoog zonder nadere onderbouwing is gebleven. De ter zitting aanwezige senior toezichthoudende dierenarts, drs. [naam 5] , heeft toegelicht dat toezichthouders een gedegen interne opleiding van negen maanden volgen. Voordat zij zelfstandig aan de slag gaan, moeten zij eerst een stage hebben gelopen waarbij alle onderdelen van het slachtproces aan bod zijn gekomen. Zij hebben meerdere keren meegelopen met een ervaren dierenarts voordat zij zelfstandig controles gaan verrichten.
3.6.1.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2810) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Het CBb heeft in een uitspraak van 4 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470) bevestigd dat voldoende aannemelijk is dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte van 3 cm of meer heeft, de bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers. De methode die verweerder gebruikt om vangletsel vast te stellen, is volgens het CBb een deugdelijke methode. De rechtbank wijst er op dat in de uitspraak van 6 juli 2021 het CBb weer heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat de door verweerder gehanteerde methode van vangletseltelling niet deugdelijk zou zijn (zie overweging 17 van die uitspraak). Uit die laatste uitspraak blijkt ook nog eens uitdrukkelijk dat ook het CBB geoordeeld heeft dat de Transportverordening ook van toepassing is op het vangen van kippen (zie overweging 6 van die uitspraak).
3.6.2.
In de twee onder 3.6.1 genoemde twee vergelijkbare zaken is door verweerder toegelicht dat letsel ontstaan bij transport voornamelijk andersoortig letsel is en een aanzienlijk groter deel van de kuikens treft dan bij vangletsel wordt geconstateerd. Daarnaast gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan. Het kantelen van de containers is na een verbetertraject in 2016/2017 zodanig verbeterd dat dat niet tot verwondingen als hier geconstateerd kan leiden. Het type letsel dat bij het slachtproces kan ontstaan is anders en er is een verschil in kleur ten opzichte van het vangletsel. In de onderhavige zaak heeft verweerder in het verweerschrift een vergelijkbare toelichting gegeven. In het verweerschrift in de onderhavige zaak heeft verweerder toegelicht waarom het letsel niet tijdens het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan, waarbij verweerder heeft verwezen naar het rapport van de Wageningen University & Livestock Research (WUR) van januari 2019.
3.6.3.
Voor zover eiser ter zitting heeft gesteld dat het bewijs van afkeuring en het slachtrapport twijfel oproepen over de constateringen in de rapporten van bevindingen, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat een bewijs van afkeuring betrekking heeft op ziekelijke afwijkingen als gevolg waarvan het vlees moet worden afgekeurd, en geen betrekking heeft op aspecten van dierenwelzijn waartoe vangletsel behoort. In een slachtrapport wordt ingegaan op de kwaliteit van het vlees en wordt evenmin aandacht besteed aan aspecten van dierenwelzijn. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van het CBb van 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:706).
3.7.
In het rapport van WUR, waarop verweerder de bestreden besluiten mede heeft gebaseerd, staat dat de methode van verweerder, namelijk het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Ook volgt uit dit rapport dat niet aannemelijk is dat het transport de oorzaak is voor het ontstaan van letsel. Voor zover uit dit rapport ook blijkt dat bepaald letsel eerst na het vangen is toegenomen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verweerder dat soort letsel, waaronder vleugeldislocaties en verse (kleine) bloedingen, meetelt bij de vangletseltellingen.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiser vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat (…) in voldoende mate vast dat de overtreding is begaan.
Dat eiser een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiser. Eiser is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat hij daarvoor heeft ingeschakeld. Verweerder was bevoegd eiser daarvoor in beide zaken een boete op te leggen.”

Standpunten van partijen

Standpunt van het pluimveebedrijf
3 Het pluimveebedrijf betwist dat hij een overtreding heeft begaan, want er is bij het vangen geen onnodige pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren. Het rapport van bevindingen is onvolledig en het levert geen wettig en overtuigend bewijs op. De twee bijlagen die bij het rapport van bevindingen zijn gevoegd leveren geen bewijs van vangletsel. De eerste bijlage is het VKI-formulier. Dit formulier is door het pluimveebedrijf ingevuld en bevat de toestemming dat de kuikens mogen worden geslacht. De tweede bijlage bestaat uit twee foto’s. Op de eerste foto is geen vangletsel te zien. Op de foto is een bloeding met een rode tot iets donkerder rode kleur te zien. Het betreft geen forse donkerrode bloeding en zeker niet paars. Het betreft processchade in het slachthuis. In dit verband verwijst het pluimveebedrijf naar pagina 117 van het boek “Broiler meat signals. A practical guide to improving poultry meat quality” van [naam 2] en [naam 6] . Op de tweede foto is alleen een rode bloeding te zien en zeker geen donkerrode tot paarse bloeding. Ook deze bloeding is processchade en geen vangletsel. Nu niet eenduidig blijkt dat bij de letseltelling alleen donkerrode bloedingen zijn geteld, kan het rapport van bevindingen niet aan het bestreden besluit ten grondslag liggen. Verder heeft de toezichthouder de vangletseltelling niet verricht volgens de destijds geldende werkinstructie (Bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA). Het pluimveebedrijf wijst erop dat de complete aanvoerplanning ontbreekt. Ook ontbreken de aanvoer/laadbonnen. De transportcheck kan dan niet worden gedaan. De slachterij- en slachttijdenplanning ontbreekt en dan is de tijdstippentabel niet te hanteren. Verder is het slachthuisformulier over bedwelming en kanteling niet aanwezig. Er is geen onderscheid in letsel en schade gemaakt en het bewijs van afkeuring ontbreekt.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het beroep van het pluimveebedrijf ongegrond heeft verklaard. In de uitspraak van het College van 12 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:168) is geoordeeld dat de door de minister gehanteerde methode voor het vaststellen van vangletsel deugdelijk is. Het VKI-formulier heeft geen betrekking op aspecten van het dierenwelzijn zoals het vangletsel. In dit verband verwijst de minister naar de uitspraak van het College van 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:706) waarin is overwogen dat het VKI-formulier geen twijfel kan oproepen over de juistheid van het rapport van bevindingen. De twee foto’s die als bijlage bij het rapport van bevindingen zijn gevoegd, zijn bedoeld ter illustratie. De foto’s zijn niet noodzakelijk ter onderbouwing van de overtreding. In dit verband verwijst de minister naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:2809) onder 3.7. Op de twee foto’s zijn wel degelijk donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm, samen met forse luxaties/botbreuken, te zien. De omstandigheid dat het registratieformulier letseltellingen in deze zaak niet is bijgevoegd, maakt niet dat de waarnemingen en constateringen in het rapport van bevindingen onbetrouwbaar zijn. De constateringen zijn immers in het rapport van bevindingen opgenomen en de inhoud van het rapport van bevindingen is leidend. In het rapport van bevindingen staat vermeld dat het letsel is vastgesteld zoals beschreven in de toelichting vangletseltelling. Uit deze toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood of paars zijn.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Wettelijk kader
5 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van de overtreding
6.1
Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister heeft aangetoond dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden en dat de minister daarom bevoegd was om het pluimveebedrijf daarvoor de boete op te leggen. Hierover overweegt het College als volgt.
6.2
Het College is, met de rechtbank, van oordeel dat de minister op grond van het rapport van bevindingen terecht heeft geconstateerd dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden en dat de minister dus bevoegd was om de boete op te leggen. De door het pluimveebedrijf aangevoerde gronden leiden niet tot een ander oordeel. Hieronder licht het College dat toe.
7.1
Het College stelt voorop dat in een geval als dit, waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. De minister moet daarom het bewijs leveren dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden en moet daartoe de feiten deugdelijk vaststellen. Voor het bewijs dat het pluimveebedrijf genoemde bepalingen heeft overtreden, steunt de minister op de in het rapport van bevindingen beschreven waarnemingen van de toezichthouder.
7.2
Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door (een) hiertoe bevoegde toezichthouder(s) en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Als het toezichtrapport, zoals in dit geval, niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit betekent evenwel niet dat het bestuursorgaan zijn besluit niet (uitsluitend) op het toezichtrapport mocht baseren. Het College betrekt hierbij dat dit rapport is opgesteld door een opgeleide toezichthouder, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen hij heeft waargenomen. Het ligt op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn (zie onder andere de uitspraak van het College van 19 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:514, onder 5.2).
7.3
Het College ziet geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen, zoals opgenomen in het rapport van bevindingen, dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Het College stelt vast dat uit het rapport van bevindingen blijkt dat deze vangletseltellingen zijn uitgevoerd volgens de beschreven werkwijze in bijlage 2 van het destijds van toepassing zijnde werkvoorschrift met code WLZVL-030 (Toelichting vangletseltelling). Uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouder bij zijn inspectie in de panklaarafdeling van het pluimveeslachthuis zag dat veel kuikens uit hetzelfde koppel geslachte dieren letsel hadden, bestaande uit forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van de vleugels en een enkele looppoot en 12 fracturen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van voornamelijk de vleugels. Naar aanleiding van deze bevinding heeft de toezichthouder bij ditzelfde koppel twee vangletseltellingen van 2 minuten uitgevoerd met een tijdsbestek van 34 minuten tussen de tellingen. De toezichthouder heeft twee keer 2 minuten geteld, waarbij letsel is geteld dat volgens het rapport van bevindingen bestond uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen van de vleugels en looppoten en fracturen van de vleugels. Verder heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen geconcludeerd dat het vangletsel betreft, wat wordt beschouwd als ernstig dierenletsel. Het College heeft eerder geoordeeld dat er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat deze methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is (zie onder meer de uitspraken van het College van 6 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:706 en 12 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:169). Gelet op het hiervoor overwogene heeft de rechtbank naar het oordeel van het College terecht overwogen dat, nu uit het rapport van bevindingen volgt dat de vangletseltellingen hebben plaatsgevonden volgens de werkwijze zoals die is beschreven in de Toelichting vangletseltelling en uit de tweede alinea in het rapport blijkt dat er donkerrode tot paarse bloedingen van groter dan 3 cm zijn geconstateerd, er geen grond is voor het oordeel dat de boete niet op het rapport van bevindingen kan worden gebaseerd.
7.4
In wat het pluimveebedrijf heeft aangevoerd over het slachtproces in het slachthuis als mogelijke andere oorzaak van het letsel (processchade), ziet het College geen aanleiding om hierover anders te oordelen. De minister heeft ter zitting toegelicht dat tijdens het slachtproces geen bloedingen van minimaal 3 cm doorsnede met een donkerrode tot paarse kleur kunnen ontstaan, zoals bij vangletsel. Tijdens het slachtproces zit er ongeveer vijftien minuten tussen het moment van doden van het kuiken en het moment van de keuring door de toezichthouder. Een bloeding kan binnen dat tijdsbestek niet verkleuren van rood naar donkerrood tot paars, omdat daar meer tijd voor nodig is. De bij de vangletseltelling geconstateerde letsels kunnen volgens de toelichting van de minister ook niet tijdens het plukken in het slachthuis zijn ontstaan. Het plukken vindt namelijk plaats na het doden van de kuikens. Na het intreden van de dood zullen er geen bloedingen met de kleur en omvang als bij vangletsel ontstaan. Bloedingen als gevolg van het plukken zijn namelijk helderrood en kleiner in omvang dan bij vangletsel het geval is. Zoals hiervoor al is overwogen, is de vangletseltelling verricht op basis van de in de Toelichting vangletseltelling beschreven wijze. Door middel van het tellen van donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm wordt, zoals de minister heeft toegelicht, uitgesloten dat er ook processchade wordt meegenomen en staat voldoende vast dat het vangletsel betreft.
7.5
Wat het betoog van het pluimveebedrijf betreft dat op de twee foto’s die als bijlage bij het rapport van bevindingen zijn gevoegd, geen vangletsel maar processchade te zien zou zijn, overweegt het College als volgt. De minister heeft toegelicht dat de foto’s bij een rapport van bevindingen ter illustratie zijn van de bij de vangletseltelling waargenomen letsels. De foto’s zijn niet bedoeld als bewijsmiddel. De minister levert het bewijs van de overtreding door middel van de inhoud van het rapport van bevindingen. Bij het voorgaande komt dat de vergelijking die het pluimveebedrijf maakt tussen de foto’s van vleugelbloedingen op de door het pluimveebedrijf overgelegde pagina 117 van het in onder 3 genoemde boek en de foto’s die als bijlage bij het rapport van bevindingen zijn gevoegd mank gaat. Zoals [naam 2] ter zitting heeft verklaard, zien de foto’s op pagina 117 van het boek op het afkeuren van karkassen en niet op de methode van het vaststellen van vangletsel.
7.6
Ook het betoog van heeft het pluimveebedrijf dat het rapport van bevindingen onvolledig is, omdat verschillende stukken ontbreken, biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de boete niet op het rapport van bevindingen kan worden gebaseerd. Het College begrijpt dit betoog zo dat de minister volgens punt 4 van de Toelichting vangletseltelling verplicht zou zijn om de daar genoemde punten en waarnemingen in het rapport van bevindingen op te nemen. Het College volgt het pluimveebedrijf hierin niet. Zoals het College heeft overwogen in zijn uitspraak van 7 februari 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:55) bevat punt 4 van de Toelichting vangletseltelling slechts aanbevelingen voor het opstellen van een rapport van bevindingen en het ontbreken van de daar genoemde punten en waarnemingen in het rapport van bevindingen betekent niet dat aan de juistheid van het rapport moet worden getwijfeld.
7.7
De stelling van het pluimveebedrijf dat hij geen overtreding heeft begaan omdat er bij het vangen geen onnodige pijn en letsel aan de kuikens is toegebracht, is door het pluimveebedrijf onvoldoende onderbouwd. Deze hogerberoepsgrond slaagt dus niet.
7.8
Gelet op het voorgaande heeft de minister op basis van het rapport van bevindingen terecht vastgesteld dat de vennootschap de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om de vennootschap de boete op te leggen.
Conclusie
8 Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van
mr. D.L. van Hal-Vermeer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
w.g. H.L. van der Beek De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Bijlage

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97
Artikel 3 Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
e) het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;
Artikel 8 Houders
1. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
(…)
BIJLAGE I
TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
(als bedoeld in artikel 6, lid 3, artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 1, en lid 2, onder a))
HOOFDSTUK III
VERVOERMETHODEN
Behandeling
1.8.
Het is verboden:
(…)
d) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent;
Wet dieren
Artikel 2.5. Vervoer van dieren
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
(…)
het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
(…)
Artikel 6.2 Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2 Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
(…)
b. categorie 2: € 1500;
(…)
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2. Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Regeling Houders van dieren categorie
Artikel 4.8, voor zover dat artikel betrekking heeft op de 2
artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 12 alsmede Bijlagen I, II en IV,
voor zover genoemd in de genoemde artikelen, van
verordening (EG) nr. 1/2005.
Regeling houders van dieren
Artikel 4.8. Verbodsbepalingen
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
– 3 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.