In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 8 juni 2021, wordt het beroep van een melkveehouderij tegen de vaststelling van het fosfaatrecht behandeld. De appellante, die een melkveehouderij exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht werd vastgesteld zonder compensatie voor de fosfaatrechten die zij mist door tijdelijke verpachting van grond. Het College oordeelt dat de vaststelling van het fosfaatrecht zonder compensatie een buitensporige last oplevert en in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het beroep is in zoverre gegrond. Het College vernietigt het bestreden besluit voor zover het geen compensatie biedt voor de fosfaatrechten die appellante mist als gevolg van de verpachting. Het College draagt de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De appellante heeft ook een beroep gedaan op het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, maar het College verklaart dit beroep niet-ontvankelijk, omdat inmiddels op het bezwaar is beslist. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwicht tussen de belangen van de melkveehouder en de doelstellingen van het fosfaatrechtenstelsel, dat is ingesteld ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid.