Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2021 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
OverwegingenDe Regeling
Feiten
Op 16 januari 2015 en op 3 maart 2015 zijn aan appellante vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het houden van 281 melk en kalfkoeien en 56 stuks jongvee verleend.
Op 26 september 2014 heeft appellante een financieringsovereenkomst afgesloten bij [naam 4] N.V. voor een bedrag van € 1.380.000,-. Op 16 februari 2015 heeft appellante een grondruilovereenkomst gesloten met de Staat. Appellante heeft ruim 2 ha grond aan de Staat in ruil gegeven en heeft ruim 30 ha grond van de Staat overgenomen. De ruiling is geschied onder betaling van een bedrag door appellante aan de Staat van € 1.743.628,50.
In 2015 is gestart met de uitbreiding van het bedrijf. Vanaf begin 2015 is de nieuwe bedrijfslocatie in gebruik genomen en heeft appellante vee aangekocht.
Op de peildatum was appellante in het bezit van 109 melk- en kalfkoeien, 39 vrouwelijke kalveren en 51 vrouwelijke pinken.
Besluiten van verweerder
Beroepsgronden
Het betoog over de strijdigheid met de Nitraatrichtlijn faalt.
Het betoog over de strijdigheid van de Regeling als zodanig met artikel 1 van het EP vanwege onder meer de onvoorzienbaarheid ervan faalt.
“het referentieaantal: aantal runderen van de houder dat op 2 juli 2015 in het I&R-systeem is geregistreerd verminderd met 4%, behoudens het bepaalde in artikel 7 en 9, zesde lid.”
Artikel 1, aanhef en onder j, van de Regeling luidt:
“grondgebonden bedrijf: bedrijf waarbij de productie van dierlijke meststoffen door runderen in kilogrammen fosfaat in het kalenderjaar 2015 verminderd met de fosfaatruimte in dat jaar negatief of nul is, en de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond de hoeveelheid grond is zoals die blijkt uit de gegevens opgegeven krachtens de
Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2015 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0036489&g=2021-03-16&z=2021-03-16)waarbij wordt uitgegaan:
1°.van een excretieforfait van 9,6 kilogram fosfaat voor een vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar, 21,9 kilogram fosfaat voor een vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd en 41,3 kilogram fosfaat voor een rund dat tenminste eenmaal heeft gekalfd, of
2°.van de excretieforfaits voor fosfaat opgenomen in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarbij een vrouwelijk rund van 0 tot 1 jaar wordt aangemerkt als diernummer 101, een vrouwelijk rund van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd als diernummer 102 en een rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd als diernummer 100;”
Artikel 7 van de Regeling luidt:
“Indien houder runderen hield op 2 juli 2015 op een grondgebonden bedrijf, is het referentieaantal voor de toepassing van de artikelen 4 en 6 niet verminderd met 4%.”
Artikel 4 van de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave 2015 luidt:
“1. Een opgaveplichtige verstrekt:
a. informatie over de toestand van de veestapel zoals die is op 1 april 2015;
b. informatie over de toestand van de beteelde periode zoals die is of wordt verwacht op 15 mei 2015; en
c. de naam van het gewas waarmee een perceel zal worden beteeld, als dat niet is beteeld op 15 mei 2015.
2. Een opgaveplichtige verstrekt overige informatie naar de toestand op zijn onderneming op het moment van ondertekening van het formulier.”
Het betoog slaagt.
Motiveringsgebrek
Het betoog faalt.
Slotsom
Beslissing
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.