2.3Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconstateerd dat de omschrijving van de werkzaamheden waarmee appellante staat geregistreerd in het handelsregister niet overeenkomt met SBI-code 90.01.1 (Beoefening van podiumkunst). De SBI-code waaronder appellante wel is geregistreerd staat terecht niet in Bijlage 1, aldus verweerder. Dat appellante feitelijk doet aan de beoefening van podiumkunst, maakt dat niet anders. Van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder ten gunste van appellante moet afwijken van de TOGS is niet gebleken, aldus verweerder.
3. De TOGS luidt, voor zover thans van belang, als volgt.
Artikel 1:
[…]
direct gedupeerde onderneming: gedupeerde onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister met een hoofd- of nevenactiviteit die in de tabellen 1a, 1b of 1c van bijlage 1 is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, en zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd;
gedupeerde onderneming: in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een overheidsbedrijf:
a. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit die in bijlage 1 is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, en zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd;
b. waar ten hoogste 250 personen werkzaam zijn, blijkend uit de inschrijving in het handelsregister op 15 maart 2020; en
c. die:
1°. voor zover het een onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;
[…]
4. Het College ziet zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of het bevoegd is op het beroep te beslissen. Nu de TOGS niet is gebaseerd op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (Kaderwet), en ook overigens geen wettelijke grondslag voor de TOGS valt aan te wijzen, betekent dit dat het College niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen, tenzij de TOGS een zodanige verwantschap heeft met andere aan het College toebedeelde wetten en regelingen, dat aan het College desondanks de bevoegdheid toekomt over het beroep te beslissen. Naar het oordeel van het College doet zich hier deze uitzondering voor. Daarbij neemt het College in aanmerking dat de TOGS beoogt te voorzien in een tegemoetkoming voor ondernemingen in bepaalde sectoren die schade lijden door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. Daarmee is de TOGS een voorloper van de op artikel 3 van de Kaderwet gebaseerde Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL), die een vergelijkbare doelstelling en een deels vergelijkbare systematiek kent. Tegen besluiten op grond van de TVL kan wel beroep worden ingesteld bij het College in eerste en enige aanleg. Gelet hierop acht het College zich bevoegd eveneens te oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van de TOGS.
5. Appellante voert aan dat haar activiteiten theatermaker, cabaretier, schrijver, scenarist, toneelproducent en acteur zijn. Appellante erkent dat de SBI-code en bedrijfsomschrijving waarmee zij is ingeschreven niet aansluiten bij haar feitelijke activiteiten. Zij was zich daarvan niet bewust. Inmiddels heeft zij haar inschrijving met terugwerkende kracht laten aanpassen; zij staat nu ook, onder meer, ingeschreven onder de SBI‑codes 90.01.1 (Beoefening van podiumkunst) en 90.01.2 (Producenten van podiumkunst), die wel in Bijlage 1 staan. Appellante maakt geen misbruik van de TOGS. Zij is 100% getroffen door de maatregelen; op 11 maart 2020 werd de geplande theatertour met 160 shows afgelast. Appellante wijst erop dat de TOGS en de TVL ook juist voor haar beroepsgroep van de podiumkunstbeoefenaars zijn bedoeld. Het zo stringent vasthouden aan de voorwaarden door verweerder pakt voor appellante bijzonder onredelijk uit. Appellante meent dat verweerder gehouden is alsnog recht te doen aan haar individuele situatie.