4.2Appellante voert verder aan dat verweerder in een soortgelijk geval, namelijk een winkel in dameskleding in [plaats] die ook pas later een juiste SBI-code had geregistreerd, wel is overgegaan tot toekenning van de tegemoetkoming. Op grond van het gelijkheidsbeginsel dient verweerder ook in het geval van appellante over te gaan tot toekenning.
5. In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat uit de bedrijfsomschrijving, zoals deze op 15 maart 2020 stond geregistreerd in het handelsregister van de KvK, niet kan worden afgeleid dat sprake is van een fysieke winkel. De maatwerkprocedure leidt er daarom niet toe dat appellante in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Daarnaast heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de korte periode tussen het ingaan van de huurovereenkomst en de peildatum geen bijzondere omstandigheid is die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigt. Verweerder verwijst in dit kader naar andere ondernemingen die op of rond de peildatum zijn gestart maar nog niet stonden ingeschreven. Ook voor die ondernemingen is geen voorziening getroffen in de Beleidsregel. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vergelijking met de andere winkel in dameskleding niet op gaat. De onderneming waarnaar appellante verwijst, stond op de peildatum van 15 maart 2020 wél ingeschreven met een SBI-code die is opgenomen in Bijlage 1 van de Beleidsregel.
Beoordeling door het College
6. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast. 7. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Niet de feitelijke activiteiten, maar wat op de peildatum is geregistreerd in het handelsregister is leidend. De ondernemer is verantwoordelijk voor een juiste inschrijving in het handelsregister. In het geval van appellante heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel dan ook terecht afgewezen, omdat de SBI-code waaronder de onderneming van appellante op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet is vermeld in Bijlage 1.
8. Bij toepassing van de Beleidsregel toetst verweerder ook of de bedrijfsomschrijving, zoals die op de peildatum was geregistreerd, aanknopingspunten biedt voor een daarbij passende SBI-code die wel op de lijst in die Bijlage is vermeld. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat daar in dit geval geen sprake van is. Ook in zoverre heeft verweerder zijn beleid consistent toegepast.
9. Het College volgt verweerder verder in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen. Appellante heeft toegelicht dat zij in 2015 haar bedrijfsactiviteiten heeft gewijzigd door de start van een fysieke winkel aan huis en per 1 maart 2020 een huurovereenkomst is aangegaan voor een fysieke winkel op een externe locatie. Het heeft in 2015, dat is het moment waarop de bedrijfsactiviteiten zijn gewijzigd, al op de weg van appellante gelegen om die wijziging in te laten schrijven in het handelsregister. Dit heeft zij niet gedaan. Ook als zou moeten worden uitgegaan van 1 maart 2020 als wijziging of aanpassing van de activiteiten dan had appellante, op grond van de Handelsregisterwet 2007, die wijziging uiterlijk binnen een week nadien moeten doorgeven aan de Kamer van Koophandel. Niet gebleken is dat appellante activiteiten heeft ondernomen om dat te realiseren.
10. Tot slot is het College van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Verweerder heeft de registratie van de onderneming waarnaar appellante verwijst onderzocht en geconstateerd dat die onderneming op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister met een SBI-code die wél is opgenomen in Bijlage 1 van de Beleidsregel. De situatie van die onderneming is dus niet vergelijkbaar met de situatie van appellante. Verweerder heeft zijn beleid ook in dit opzicht consistent toegepast.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.