In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de kinderbijslag en de herziening van het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling van betrokkene. De zaak betreft een geschil tussen betrokkene en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de rechtmatigheid van de beëindiging van de kinderbijslag voor zijn dochter, alsook de herziening van zijn AOW-pensioen en AIO-aanvulling. Betrokkene had in het verleden een co-ouderschapsregeling met zijn ex-partner, waarbij was afgesproken dat de kinderbijslag aan hem zou worden uitbetaald, maar dat hij deze volledig aan zijn ex-partner zou doorbetalen. In 2014 heeft zijn ex-partner echter een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, wat leidde tot een onderzoek door de Svb naar de feitelijke woonsituatie van de dochter. De Svb concludeerde dat de dochter sinds november 2013 bij haar moeder woonde, wat leidde tot de beëindiging van de kinderbijslag aan betrokkene en de herziening van zijn AOW-pensioen en AIO-aanvulling. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft zijn beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de beëindiging van de kinderbijslag terecht was, maar dat de herziening van de AOW en AIO met terugwerkende kracht niet volledig gerechtvaardigd was. De Raad heeft de Svb opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de herziening en terugvordering van de AOW en AIO, met inachtneming van de uitspraak.