Bijlage wettelijk kader
Artikel VII van de Wet van 12 juni 2013 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (…) (Stb. 2013, 228) die in werking is getreden op 22 juli 2013:
3. Onverminderd het eerste en tweede lid is artikel 2:65 van de Wet op het financieel toezicht tot en met 21 juli 2014 niet van toepassing op een beheerder van een beleggingsinstelling, niet zijnde een instelling voor collectieve belegging in effecten, die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn beroep of bedrijf in Nederland uitoefende en daartoe op grond van de Wet op het financieel toezicht bevoegd was. Op deze beheerder van een beleggingsinstelling blijven tot en met 21 juli 2014 de regels met betrekking tot het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling van toepassing zoals die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voor een beheerder golden.
Artikel 2:65 van de Wet op het financieel toezicht (Wft; zoals dat gold tot en met 21 juli 2013 en voor appellante van toepassing gebleven tot en met 21 juli 2014):
1. Het is verboden in Nederland een recht van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden:
a. zonder dat de beheerder van de beleggingsinstelling een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning voor het beheren van beleggingsinstellingen heeft; of
b. indien het een beleggingsmaatschappij betreft die geen aparte beheerder heeft, zonder dat de beleggingsmaatschappij een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning heeft.
Artikel 2:65 van de Wft (zoals luidend vanaf 22 juli 2013):
Het is verboden een Nederlandse beleggingsinstelling te beheren of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling in Nederland aan te bieden of als Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling een beleggingsinstelling te beheren of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden:
a. zonder dat de beheerder van de beleggingsinstelling een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning voor het beheren van beleggingsinstellingen heeft; of
b. indien het een beleggingsmaatschappij betreft die geen aparte beheerder heeft, zonder dat de beleggingsmaatschappij een door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning heeft.
Artikel 2:67a van de Wft (zoals luidend vanaf 22 juli 2013):
1. Een beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 verricht naast het beheer van beleggingsinstellingen geen andere activiteiten dan het beheer van icbe’s waarvoor aan hem een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b is verleend. Een beleggingsmaatschappij die geen aparte beheerder heeft verricht geen andere bedrijfsmatige activiteiten dan het beheer van de beleggingsinstelling.
2. In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Financiële Markten een Nederlandse beheerder van een beleggingsinstelling met een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, aanhef en onderdeel a, toestaan om de volgende activiteiten te verrichten of diensten te verlenen:
b. het in de uitoefening van beroep of bedrijf adviseren over financiële instrumenten;
Artikel 4:11 van de Wft (zoals dat gold tot en met 21 juli 2013 en voor appellante van toepassing gebleven tot en met 21 juli 2014):
1. Een beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming, bewaarder of pensioenbewaarder voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn onderscheidenlijk haar bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
a. belangenverstrengeling wordt tegengegaan;
b. wordt tegengegaan dat de financiële onderneming of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
Artikel 4:14 van de Wft (zoals dat gold tot en met 21 juli 2013 en voor appellante van toepassing gebleven tot en met 21 juli 2014):
1. Een beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming, bewaarder of pensioenbewaarder richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn onderscheidenlijk haar bedrijf waarborgt.
Artikel 4:23 van de Wft (zoals dat gold tot 3 januari 2018):
1. Indien een financiële onderneming een consument of, indien het een financieel instrument of verzekering betreft, cliënt adviseert of een individueel vermogen beheert:
a. wint zij in het belang van de consument onderscheidenlijk de cliënt informatie in over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voorzover dit redelijkerwijs relevant is voor haar advies of het beheren van het individuele vermogen;
b. draagt zij er zorg voor dat haar advies of de wijze van het beheer van het individueel vermogen, voorzover redelijkerwijs mogelijk, mede is gebaseerd op de in onderdeel a bedoelde informatie; en
c. licht zij, indien het advisering betreft met betrekking tot financiële producten die geen financiële instrumenten zijn, de overwegingen toe die ten grondslag liggen aan haar advies voorzover dit nodig is voor een goed begrip van haar advies.
Artikel 35i van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo, zoals dat gold tot 7 februari 2015):
1. Een financiële onderneming legt het beleid inzake beloningen als bedoeld in artikel 86a schriftelijk vast en draagt er zorg voor dit beleid te implementeren en in stand te houden. Het beleid is afgestemd op de omvang en organisatie van de financiële onderneming en aan de aard, omvang en complexiteit van haar bedrijf.
2. Het beleid inzake beloningen omschrijft, onder verwijzing naar de specifieke financiële diensten of andere activiteiten die door of in naam van de financiële onderneming worden verleend respectievelijk verricht, de beloningscomponenten en beloningsstructuren die kunnen leiden tot het risico van onzorgvuldige behandeling van consumenten, cliënten of deelnemers, alsmede de te volgen procedures en maatregelen die dat risico voorkomen en beheersen.
3. Een financiële onderneming beschikt over procedures en maatregelen ter uitvoering van het beleid, als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 50a van het BGfo (zoals dat gold tot 7 februari 2015):
Een financiële onderneming maakt een beschrijving van haar beleid inzake beloningen openbaar. De Autoriteit Financiële Markten kan regels stellen met betrekking tot de inhoud en de wijze van openbaarmaking.
Artikel 80a van het BGfo (zoals dat gold tot 3 januari 2018):
1. De informatie, bedoeld in artikel 4:23, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, stelt de beleggingsonderneming in staat om vast te kunnen stellen dat een transactie waarop haar advies of beheer van een individueel vermogen betrekking heeft:
a. voldoet aan de beleggingsdoelstellingen van de cliënt;
b. van dien aard is dat de cliënt de met zijn beleggingsdoelstellingen samenhangende beleggingsrisico’s financieel kan dragen; en
c. van dien aard is dat de cliënt, gelet op diens ervaring en kennis, kan begrijpen welke beleggingsrisico’s aan de transactie of aan het beheer van zijn portefeuille verbonden zijn.
2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, bevat gegevens over de duur van de periode waarin de cliënt de belegging wenst aan te houden, diens risicobereidheid en beleggingsdoelstelling.
3. De informatie, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, bevat gegevens over de bron en omvang van de periodieke inkomsten, het vermogen en de financiële verplichtingen van de cliënt.
4. Een beleggingsonderneming die een professionele belegger adviseert over een financieel instrument handelt in overeenstemming met het eerste lid, onderdeel b, indien zij ervan uitgaat dat deze cliënt de met zijn beleggingsdoelstellingen samenhangende beleggingsrisico’s financieel kan dragen.
5. Een beleggingsonderneming die een advies over financiële instrumenten verleent of een individueel vermogen beheert voor een professionele belegger handelt in overeenstemming met het eerste lid, onderdeel c, indien zij ervan uitgaat dat deze cliënt over de nodige ervaring en kennis beschikt.
Artikel 80c van het BGfo (zoals dat gold tot 3 januari 2018):
1. De informatie over de kennis en ervaring van de cliënt, bedoeld in artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a, van de wet, voorzover deze redelijkerwijs relevant is voor een advies over financiële instrumenten of beheer van een individueel vermogen, en de informatie, bedoeld in artikel 4:24, eerste lid, van de wet, is wat de hoeveelheid betreft evenredig aan het soort cliënt, de aard en omvang van de beleggingsdienst en het beoogde soort financiële instrument, de complexiteit ervan en de daarmee samenhangende risico’s, en bevat gegevens over:
a. het soort beleggingsdiensten en financiële instrumenten waarmee de cliënt vertrouwd is;
b. de aard, het volume en de frequentie van de transacties in financiële instrumenten van de cliënt en de periode waarin deze zijn verricht; en
c. de opleiding en het beroep of, voor zover relevant, het vroegere beroep of de vroegere beroepen van de cliënt.
2. Een beleggingsonderneming moedigt een cliënt niet aan om de informatie, bedoeld in artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a, en artikel 4:24, eerste lid, van de wet niet te verstrekken.
3. Een beleggingsonderneming mag vertrouwen op de door de cliënt verstrekte informatie over de in artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a, en artikel 4:24, eerste lid, van de wet genoemde onderwerpen, tenzij zij weet of zou moeten weten dat deze informatie gedateerd, onnauwkeurig of onvolledig is.
Artikel 86a van het BGfo (zoals dat gold tot 7 februari 2015):
Een financiële onderneming voert een beleid inzake beloningen dat erop is gericht te voorkomen dat de beloning van degenen die het beleid van de onderneming bepalen of mede bepalen, haar werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder haar verantwoordelijkheid bezighouden met het verlenen van financiële diensten of andere activiteiten leidt tot onzorgvuldige behandeling van consumenten, cliënten of deelnemers.
Artikel 115q van het BGfo (zoals dat gold vanaf 22 juli 2013 en voor appellante van toepassing vanaf 22 juli 2014):
1. Een beheerder voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
a. belangenverstrengeling wordt tegengegaan;
b. wordt tegengegaan dat de beheerder of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de beheerder of in de financiële markten kunnen schaden;