ECLI:NL:CBB:2019:677
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- R.C. Stam
- E.D.H. Nanninga
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vaststelling en grondgebondenheid in de melkveehouderij
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. De appellante, een melkveehouderij met gronden in zowel Nederland als België, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht op 8.844 kg, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 5 januari 2018. De minister had het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van appellante. Tijdens de zitting op 4 november 2019 was appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigden waren wel aanwezig.
De kern van het geschil draaide om de vraag of de Belgische landbouwgrond van appellante meetelt voor de grondgebondenheid in het kader van de Meststoffenwet (Msw). Het College oordeelde dat de Grensboerregeling slechts een uitzondering biedt voor het afvoeren van mest naar grenspercelen, maar dat deze gronden niet meetellen voor de bepaling van de grondgebondenheid. De appellante had ook een vergunning voor het houden van 261 melkkoeien, maar deze was pas na 2 juli 2015 verkregen, waardoor zij niet meer dan 251 melkkoeien mocht houden. Het College concludeerde dat appellante met haar investeringen vooruitgelopen was op de vereiste vergunning en dat er geen strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de minister in de proceskosten van appellante, die op € 3.294,34 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Meststoffenwet en de voorwaarden voor grondgebondenheid, evenals de noodzaak voor melkveehouders om zich aan de geldende wetgeving te houden bij uitbreidingen van hun bedrijf.