ECLI:NL:CBB:2018:420
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- R.C. Stam
- R. W.L. Koopmans
- T.L. Fernig-Rocour
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van heffingen op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 en de invoer van het jongveegetal
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 augustus 2018, wordt de rechtmatigheid van heffingen opgelegd aan een melkveebedrijf op basis van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 beoordeeld. De appellante, een melkveehouder, heeft bezwaar gemaakt tegen de heffingen die zijn opgelegd vanwege het overschrijden van het referentieaantal van runderen. De heffingen zijn vastgesteld op basis van de Regeling, die bedoeld is om de fosfaatproductie in de landbouw te reduceren en de derogatie voor Nederland te waarborgen. De appellante betoogt dat de invoer van het jongveegetal, dat een invloed heeft op de hoogte van de heffingen, in strijd is met haar recht op ongestoord genot van eigendom zoals gewaarborgd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Het College oordeelt dat de opgelegde heffingen niet in strijd zijn met het eigendomsrecht. De heffingen zijn wettelijk geregeld en er is een redelijke verhouding tussen het doel van de Regeling en de maatregelen die zijn genomen. De appellante heeft zelf keuzes gemaakt die hebben geleid tot een hogere heffing, en het College concludeert dat er geen sprake is van een individuele en disproportionele last. De uitspraak bevestigt dat de Regeling en de invoering van het jongveegetal rechtmatig zijn en dat de appellante haar beroep ongegrond verklaard ziet.
De uitspraak benadrukt het belang van de Regeling voor het behoud van de derogatie en de bescherming van het milieu, en stelt dat de heffingen een noodzakelijke maatregel zijn om de fosfaatproductie te reguleren. Het College verklaart het beroep van de appellante ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.