In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de heffingen die aan appellante zijn opgelegd op basis van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de heffingen die zijn opgelegd voor de periodes 2, 3 en 4, omdat zij van mening is dat de Regeling niet de juiste wettelijke grondslag heeft en dat de heffingen in strijd zijn met haar eigendomsrecht. Het College heeft overwogen dat artikel 13 van de Landbouwwet voldoende grondslag biedt voor de Regeling en dat de heffingen niet als belasting kunnen worden aangemerkt. De Regeling is bedoeld om de fosfaatproductie te beperken en is gericht op het bevorderen van de melkproductie op de lange termijn. Het College heeft geoordeeld dat de inningstermijn in de Regeling niet dwingend is, maar regelend van aard, en dat de verrekening van de heffingen met het melkgeld een privaatrechtelijk karakter heeft, waardoor dit buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter valt. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard.