Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
25 november 2017 en 27 januari 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellante heffingen opgelegd van € 5.021,00 voor periode 1, van € 2.702,00 voor periode 2, van € 158,00 voor periode 3, van € 224,00 voor periode 4 en van € 302,00 voor periode 5.
Overwegingen
€ 2.702,00, € 158,00, € 224,00 en € 1.315,00 voor periodes 1,2 3, 4 en 5, omdat het gemiddeld aantal grootvee-eenheden (GVE) op haar bedrijf te hoog was in die periodes.
Het betoog faalt.
21 augustus 2018 (bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2018:418) waarin is geoordeeld of in de desbetreffende zaken de Regeling leidt tot een individuele en buitengewone last, biedt geen grond voor dat oordeel.
21 augustus 2018, ECLI:NL:CBB:2018:421), heeft de minister voldoende onderbouwd dat de Regeling een doel dient als bedoeld in artikel 13 van de Landbouwwet. Gelet op de overwegingen in die uitspraak heeft de Regeling een wettelijke grondslag in artikel 13 van de Landbouwwet.
Het College ziet daarom in wat appellante heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat de Regeling onverbindend moet worden verklaard.
Het betoog faalt.
Beslissing
mr. A.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 juni 2020.