3.2Verweerder stelt dat in geval van samenwerking, zoals tussen appellante en [naam 4] B.V., de S&O-inhoudingsplichtigen ieder ‘eigen’ S&O-werkzaamheden dienen te verrichten. In het geval van [naam 4] B.V. was de omvang van de S&O-werkzaamheden volledig aannemelijk, voor appellante was dit niet volledig aannemelijk. Hoewel volgens verweerder het voeren van een gezamenlijke S&O-administratie is toegestaan, dient hieruit op eenvoudige en duidelijke wijze de aard en de inhoud van het door ieder afzonderlijk verrichte S&O-werk afgeleid te kunnen worden. Hieraan is volgens verweerder in het geval van appellante niet voldaan.
Verweerder betwist dat als voorwaarde is gesteld dat sprake moet zijn van een koppeling zoals door appellante is aangegeven. Verweerder heeft appellante in de gelegenheid gesteld om objectiveerbare gegevens aan te leveren waaruit zou blijken dat de omvang van het door appellante verrichte S&O meer dient te bedragen dan door verweerder is vastgesteld.
Van een verlengde S&O-toets is volgens verweerder evenmin sprake. Bij de controle wordt enkel nagegaan of de werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven daadwerkelijk zijn uitgevoerd, aldus verweerder.
Verweerder handhaaft het standpunt dat er geen administratie is overgelegd waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze valt af te leiden dat door appellanten S&O-werkzaamheden zijn verricht waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. Daarnaast heeft appellante geen gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat de door verweerder vastgestelde omvang van het door appellante in 2009, 2010 en 2011 verrichte S&O-werk onjuist is, noch heeft zij gegevens overgelegd waaruit een andere omvang van het S&O-werk zou blijken.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel betoogt verweerder dat het beleid ten aanzien van DGA’s niet is gewijzigd, dat de heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] in 2008 – tijdens de controle in die periode – niet betrokken waren bij S&O-werkzaamheden en dat nadien sprake is geweest van een toename in S&O-projecten.
4. De Wva luidde, voor zover relevant, ten tijde van belang als volgt:
“Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in een lidstaat van de Europese Unie verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op:
(…)
2°. de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige of de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, of (onderdelen van) programmatuur;
Artikel 24
1. De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, houdt over de periode vermeld in de verklaring een overeenkomstig bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de aard, de inhoud, de omvang en de voortgang van het werk dat in de verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk.
(…)
Artikel 25
(…)
3. Onze Minister van Economische Zaken kan, indien blijkt dat de in artikel 24, eerste lid, bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde aan de S&O-inhoudingsplichtige een correctie-S&O-verklaring afgeven tot een omvang waarvan onvoldoende aannemelijk is dat speur- en ontwikkelingswerk zoals opgenomen in de S&O-verklaring, is verricht.
(...)”
De Uitvoeringsregeling luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Artikel 2
1. De S&O-inhoudingsplichtige of de S&O-belastingplichtige die speur- en ontwikkelingswerk verricht waarvoor hij beschikt over een S&O-verklaring voert gedurende de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft een zodanige administratie dat daaruit op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden:
a. de aard en inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk;
b. op welke dagen door een werknemer van de S&O-inhoudingsplichtige of door de S&O-belastingplichtige speur- en ontwikkelingswerk is verricht, en om hoeveel uur het per dag ging;
c. de voortgang van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk.
2. De S&O-inhoudingsplichtige of de S&O-belastingplichtige houdt de administratie zodanig bij dat deze binnen twee maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin het speur- en ontwikkelingswerk is verricht, beschikbaar is voor controle.
(…)”