ECLI:NL:RVS:2024:1778
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 26 februari 2024. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling had genomen, en dit besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij de verklaringen van de vreemdeling over mishandeling door Kroatische autoriteiten niet had meegenomen in zijn besluitvorming. De vreemdeling had gesteld dat hij slachtoffer was van een pushback aan de grens en dat hij in Kroatië niet veilig zou zijn.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris zijn grief ingediend, waarin hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende had gemotiveerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdeling voldoende had betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Kroatië onaanvaardbaar zouden maken.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 30 april 2024 door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.