Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser aanvoert, de beroepsgronden.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voorbereiding van het besluit
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris in het voornemen ten onrechte niet is ingegaan op de individuele omstandigheden waarover hij heeft verklaard. De staatssecretaris heeft deze omstandigheden pas in het besluit beoordeeld. Daarom had de staatssecretaris op grond van artikel 3.119, aanhef en onder b, van het Vbeen nieuw voornemen moeten uitbrengen.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het voornemen heeft vermeld dat eisers verklaringen over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië niet tot de conclusie leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië. Verder heeft de staatssecretaris overwogen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Daarbij is de staatssecretaris niet expliciet ingegaan op eisers verklaringen in het aanmeldgehoor. De staatssecretaris heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank echter kunnen volstaan. Zoals de Afdelingin haar uitspraak van 23 november 2023heeft overwogen, kan een dergelijk standaardvoornemen aan de vereisten voldoen. Het voornemen is een voorbereidingshandeling, een mededeling van feitelijke aard waarbij eiser in de gelegenheid wordt gesteld om door middel van een zienswijze te reageren op het voornemen zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen en hem over te dragen aan Kroatië. Daarvan heeft eiser gebruikgemaakt. In het besluit is de staatssecretaris ingegaan op alle relevante omstandigheden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor, en op wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd. Eiser is namelijk in staat gesteld om alle relevante informatie naar voren te brengen, die de staatssecretaris vervolgens heeft betrokken bij de besluitvorming. Eisers verwijzing naar artikel 3.119, aanhef en onder b, van het Vb leidt niet tot een ander oordeel, nu de staatssecretaris in het bestreden besluit niet tot een andere weging of beoordeling van reeds bekende feiten of omstandigheden is gekomen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing wijst eiser op zijn eigen ervaringen in Kroatië en op informatie van het ECRE van 24 november 2023.
10. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij de toepassing van de Dublinverordening is dat de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.Dit oordeel heeft de Afdeling nadien diverse keren herhaald, bijvoorbeeld in de uitspraak van 7 maart 2024.
11. De staatssecretaris mag daarom in beginsel uitgaan van het vermoeden dat Kroatië de internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Het is aan eiser om met concrete aanknopingspunten aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de autoriteiten van Kroatië. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest is pas sprake als de tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat eiser niet aan de hand van objectieve (landen)informatie aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door Kroatië. De overgelegde informatie van het ECRE maakt melding van migranten die verklaren slecht te zijn behandeld en te zijn vernederd door Kroatische politieagenten. Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende voor de conclusie dat Kroatië ten aanzien van Dublinclaimanten, zoals eiser, de internationale verplichtingen niet zal nakomen.
13. De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft kunnen overwegen dat eisers verklaringen onvoldoende zijn om te concluderen dat in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem waardoor eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft verklaard dat hij acht keer slachtoffer is geworden van een pushback, waarbij hij is vernederd en mishandeld. Eiser heeft verder verklaard dat hij uiteindelijk is gedwongen om vingerafdrukken af te staan en om een asielaanvraag te ondertekenen. Daarbij stelt eiser opnieuw te zijn mishandeld. Deze verklaringen gaan over de manier waarop eiser bij (eerste) aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant zal worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen concrete informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag.
14. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank verder kunnen overwegen dat het feit dat, naar eiser stelt, vingerafdrukken van eiser zijn genomen, dat er geen tolk aanwezig was en dat hij is geslagen, niet maakt dat ten aanzien van Kroatië niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op weg van eiser om, als hij vindt dat de Kroatische autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, daarover te klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten.
Artikel 17 Dublinverordening
15. Eiser voert aan dat van hem niet worden verlangd dat hij zich opnieuw tot de Kroatische autoriteiten wendt, omdat hij daarmee zeer slechte ervaringen heeft. Verder heeft de staatssecretaris volgens eiser ten onrechte de gebeurtenissen waarover eiser heeft verklaard niet betrokken bij eisers beroep op artikel 17 van de Dvo.
16. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de door eiser gestelde slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten niet heeft hoeven aanmerken als een bijzondere individuele omstandigheid die maakt dat de overdracht van eiser aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat omstandigheden die zien op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of er zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen, als bedoeld in paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’) van de Vc.De behandeling door de Kroatische autoriteiten is van betekenis voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en kan dus op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid die overdracht onevenredig hard maakt. De staatssecretaris hoefde deze omstandigheden daarom niet te betrekken bij de afweging over het al dan niet toepassing geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Dat kan anders liggen als eiser aannemelijk maakt dat hij door de slechte situatie ernstige psychische klachten heeft opgelopen die bij overdracht kunnen verergeren. Dat is in eisers situatie gesteld noch gebleken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.