ECLI:NL:RBDHA:2024:10096

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
NL24.20385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 28 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 mei 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.O. Wattilete, betwist deze beslissing en voert aan dat Kroatië niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat vanwege ernstige tekortkomingen in de opvang- en asielprocedure daar.

De rechtbank behandelt het beroep op 25 juni 2024 en concludeert dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van dit beginsel voor Kroatië. Eiseres heeft geen nieuwe informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt, en de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de omstandigheden van eiseres correct heeft beoordeeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024, samen met de zaak NL24.20386, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Kan de staatssecretaris voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
5. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris voor Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Er is in Kroatië namelijk sprake van ernstige en fundamentele systeemfouten in de opvang- en asielprocedure. Zo is eiseres twee keer slachtoffer geweest van pushbacks, verbleef ze in zeer onhygiënische opvang zonder medische voorzieningen, eten en drinken en heeft ze twee dagen in detentie gezeten. Ook heeft eiseres op geen enkel moment tijdens haar verblijf in Kroatië bijstand gehad van een advocaat of tolk en werd ze gediscrimineerd door de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten hebben eiseres bovendien een uitzettingsbevel gegeven nadat zij haar vingerafdrukken had afgegeven.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Kroatië overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Kroatië. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [2]
5.2.
De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voor Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Op 13 september 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat de staatssecretaris voor Kroatië wat betreft Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [3] Dit heeft de Afdeling op 17 mei 2024 nogmaals bevestigd. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De staatssecretaris is in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op de verklaringen van eiseres die zij in de zienswijze naar voren heeft gebracht ingegaan. Eiseres heeft het standpunt van de staatssecretaris in beroep echter niet gemotiveerd bestreden. Ook heeft eiseres geen (nieuwe) landeninformatie overgelegd die een ander beeld schetst van de situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten. Mocht eiseres na terugkeer problemen ondervinden in Kroatië of willen klagen over de manier waarop zij is behandeld in Kroatië, dan kan zij zich tot de Kroatische autoriteiten wenden. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid niet voor haar bestaat. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Had de staatssecretaris het verzoek van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
6. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Ze had namelijk helemaal geen asiel willen aanvragen in Kroatië en is onder fysieke en psychische druk gedwongen vingerafdrukken af te staan. Bovendien heeft de staatssecretaris ten onrechte de ondervonden pushbacks en mensonterende ervaringen niet expliciet betrokken bij de beoordeling op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat ze hiervoor recent in behandeling is gegaan bij een psycholoog. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst eiseres naar verschillende uitspraken van zittingsplaatsen Haarlem en Amsterdam. [5]
6.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet aan te merken zijn als bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiseres onevenredig hard zou zijn. De staatssecretaris heeft namelijk in het bestreden besluit de (gestelde) ervaringen van eiseres in Kroatië, zoals de pushbacks, meegenomen in zijn beoordeling en is op grond daarvan terecht tot het oordeel gekomen dat voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan (zie overweging 5.2). Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat omstandigheden die al zijn betrokken bij de vraag of uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet meer kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres aan zich had moeten trekken. [6] Dat deze rechtbank, zittingsplaatsen Haarlem en Amsterdam, in de door eiseres overgelegde uitspraken een andere lijn lijken te volgen, doet daar niet aan af. Bovendien werd in die uitspraken uitgegaan van de juistheid van de gebeurtenissen zoals door de betreffende vreemdelingen gesteld, omdat de vreemdelingen een begin van onderbouwing hadden gegeven voor de door hen ondervonden medische problemen naar aanleiding van hun ervaringen. Dat heeft eiseres niet gedaan. De enkele verklaring op de zitting dat ze nu in behandeling is, is daarvoor onvoldoende. Eiseres heeft dit namelijk pas voor het eerst in beroep naar voren gebracht en op geen enkele manier onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bv. ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
5.Rechtbank Den Haag, zp Haarlem 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20308; Rechtbank Den Haag, zp. Haarlem 19 december, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350; Rechtbank Den Haag, zp. Haarlem, 13 februari 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:1713 (niet gepubliceerd); 28 februari 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:2990 (niet gepubliceerd), zp Amsterdam 8 maart 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1337 (niet gepubliceerd); zp Haarlem 30 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:4391 (niet gepubliceerd) en Rechtbank Den Haag, zp. Haarlem 14 mei 2023, ECLI:NL:RBNHO:2024:4893 (niet gepubliceerd).
6.Zie o.a. 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653 en 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778.